waar vogels op de vlucht
ik slaap in stilte door de tijd
geveld door dingen uit die niet zijn
hoever weg die weg ook weer
zie ik naamloos in de kou
de winter de avond de nacht
valt in voor de dagenraad
--
R
van de misser in een hagedis
winterslapend in de schoongewassen
zonzijde van het leeggeplunderd
landschap wat geen keerzijde kent
van de gemiste bijzonderheden
zolang overbluffende blunders
blijven rondracen in hun opgefokte tijd
--
R
--
R
--
R
dat vetgemest mens zijn zinnen zet
terwijl je de begerige vingers bladerend
door de kooplust van de media door-ziet
snellen in de hoop het te besterven
van de kilte die daaruit omhoog kruipt
omdat juist nu een kribbekind
tot varkensvoer verheven is
spreekt een porseleine koningin in vervreemde
tijdgewrichten enigszins reumatisch
over het menswaardigheidscomplex
er luistert ook onwaardig
een vreemdsoortig geblondeerde heer
die haatdragend maar hoogdravend
passie preekt tegen recht en linkse aanzwellende musicale aandoeningen
noot voor noot voorgedragen
op de gespanne snaar
van de poétische klankschalen
uit de ontpolderde laagland schaamstreken
--
R
duckdalfen die als palen
boven water het niveau
van de schepping duiden
zonder maar een kubieke
millimeter te verplaatsen
dan hun ooit geslagen
lijf gelijk met het gewicht
van verplaatste vloeistof
waarin ze rottend staan
gesteld tot voornaam
wezen van waterstaat
met keren van de natuurlijke loop der dingen
niets doen dan denkbeeldig beheren van ongrijpbaar water
maar nog geen molecuul daarin
hebben kunnen vatten in hun zin
--
R
omgeven lijven waar uit
fijngeraspte keelklanken ontstegen
verried een hebzuchtige zijn laatste adem
in de daad van het vermenigvuldigen
rondom een malle balle boom
zij speelde het klaar
in rijp goud aangeleunde gloed
van vluchtige granaatappelen
dat haar lichaam omgaf
waar het ruige bestaan
haar nekte in aanlokkend
poolvosbontje dat op haar
geblondeerde schaamstreek
leek
terwijl de watergruwel
van de gevels droop
in de aanzwellende dooi
werd ze ontaards maar
ongeneeslijk ziek
--
R
een vriend van alle vrouwen
was even buitenspel beschreven
ze aan de binnenzijde
met gretigheid alsof
ze wat gemist hem alleen
dat spel van de engel
toegedicht op
de gespanne snaar
van het overspel
dat ze 'titten noemden
harem in een een op een
haar hem combinatie
--
R
bedenk ik mij nu dan
bedacht ik mij, in de verleden tijd
bedacht, ik mij in de verleden tijd
maar ik ben uitgevonden daarmee
gestopt
--
R
aan de zijlijn gade staan was mij niet gegeven in de tijd dat
haardracht er nog toe deed
ik deed het er toen toe nu ik mijn tijd verstrijkt in geringschatten
terugblikkend op gewoon weer menszijn blijk ik in weerwil weer mezelf
--
R
--
R
Omdat het hart zwak het vlees vrijgewilliger zich aan alles overgeeft
de haardracht afgedragen de huid meer plooibaar dan verwacht
de zinnen van de mindset die zijn getaand beter dan geacht
gezien de voortschreidende oudbaarheid die ook tanendheid weergeeft
dat alles maakt mij weer te geven hoe het vergaat met dooi en smeltend water
om mij heen komt het afgestorven blad zichtbaar tot leven bij betreden
de takken klapperen van de kou boven mijn hoofd
--
R
Zoeken wat niet gevonden wil
Worden wie het niet zijn wil
Willen wat eenvoudig niet is
Zijn wat het nooit had willen
Worden vanuit vergetelheid
Gewoons vanzelfsprekendheid
Wat rest vanuit belangenloosheid
Nooit vastleggen wat eraan loszit
Niet eruit halen wat er niet in wil
Niet zijn heel gewoon nietzijn
--
R
in de geldingsdrift besloten
aanschafplicht van rijkdommen
waarin iedereen in de kern
op elkaar wil gaan lijken
in zien staan en gezien
willen worden wie we allemaal
niets zijn
--
R
vallen als natuurverschijnsel
wanneer je bijvoorbeeld
glad vergeten bent
hoe ijskoud in je hemd gezet
je met opvriezend geweld
de sterrenregen miskent
als weerslag op het wegdek
waar je op weg onderuit
gehaald op wegsnelt
met geen behaalt succes
--
R
-Wees niet bevreest
de stam van geweest
is alleen hoog verheven
boomt rustig door
de mijn jaarringen heen
ik hoop daarin mee
te kunnen groeien
onbegrepen gelijk
ik is geen
-Gewezen op gebreken
breek mij de bek niet open
ben ik uitgesproken
onverstaanbaar gedicht
wortelend in rijke aarde
onbekommerd terug
verlangend in mezelf
zonder doorsnee
van wie'r ook
alleen as in es
waar'k omdraai
--
R
--
R
door mijn toedoen
onbewoonbaar verklaard
een enge ruimte
waar de muren
vanzefsprekend
op me af komen
ik hoorde je bloed
kreunend stromen
als ik het te kwaad had
verdroeg je't ingesteld
goed
zul je voorzichtig zijn
voor zij die na mij komen
met 't dak boven hun hoofd
verdragen
er is zoveel energie
in gestoken de laatste jaren
door al die draden
waardoor je zelfs bij
verlicht kon praten las ik
me suf van navel staren
erin getuind kon ik je groen
wel aan de berk stampte
zich lomerdragend uit de grond
stond pal voor mijn ruimte
luchtig wuivend stijf de twijgen
zingen in koor met mees en merel
een afscheidsliedje al voor
ze moeten kappen
bij de volgende bewoners
staat straks niets meer overeind
met wat ik me voor genomen had
toen uiteindelijk ook ik
de deur in slot trok
bleek tot slot
de sleutel afgebroken
zul je na inbreken
behoedzaam zijn
met zij die na mij
komen ruimen en
't opnieuw indelen
--
R
Je hobbelt wat onthaast langs 'sHeren wegen
Ziet de ingeblikte werkelijkheid voorbij glijden
Ligt zelf bijna in een deuk en neemt een wachtstand aan
Komt tot besef dat de haas* en schildpad sterker verwant zijn
Met deze winterband die ik ontbeer
Blader wat door't verengde venster van het mobiel
Bent gelukkig met mn patent parate beeldschermwerkbril
Omdat ik de waarheid achter mijn bevroren vensters leest
(Het mooie van de ultieme mobiele flexwerkplex is Blackberry oogsten)
*trouwens angsthazen worden alleen opgejaagd en aangeschoten opgediend worden.
--
R
zijn oorverdovend frequenteren
laat z'n opblaasbaar imago zingen
tot bevende trillers in de lucht
nietsontziend blinderen de woorden
zijn afgeschermd bestaansrecht
op het beslechte rechte pad
het oogluiken is een perstitente modegril
uitgekookt vertoeft 't op welgevormd zitvlees
leest dood-gemoedereerd uitgeluld
maar uitgelaten zijn vaders erfdeel
ijspegels opgelucht scheppend
in z'n gesmoorde hete asem
van zijn op en neerwippend springende
lustig hunkerende adam's appel
--
R
gedoopt rotte zijn tijd
viel zijn kotter droog
gevallen met de vrouw
verbouwd hij nu winterkool
hoort voetstoots jaren versloffen
wijkend tot verengde horizonnen
~
achter de geloken jaloeziën
door sijpelend te voorzien
--
R
sinds naargeest waarde, onvoorwaardelijk,
bleek zelfs huichel weer gewoon bedrog
er stond een stompe toren gewoon domweg nog
overeenkomstig te luiden tegen een ieders gehoor
men was teveel al ongehoorzaam gedrongen
tegen het geluid van hardhoren tekeer gegaan
zodat onverstoorbaar het roemrucht ontstond
op de gehoorgrens van de doofstommen
zeer langzaamaan verstomde het rumoer
tegen de vreselijkste gebeurtenissen
waaruit nimmer meer een waarheden liep
naar een onvoltooid toekomend tijdbeeld
--
R
--
R
--
R
--
R
Hangt Hij dan in de schemerzone.
De bleke scheet, gepoetste tanden
gebleekte kuif oorverdovend
meer en minder komen uit zijn
mond tot rottend leeg uitgevreten fruit.
Kil niet ver van zijn stam holde
het vruchtlichaam onder luid gejoel
van keiharde kraaiensnavel uit
tot er een schil van schril leeggegeten
woorden restte kramend uit zijn keel
Hij steekt nu schril af
tegen verwilderd woekerend loof
dat nooit tot wasdom rijpt
onder de rijzende koperen ploert
zijn evenbeeld ja graag een zonnekoning
van het moreel instinct
dat verloren hing te bungelen
aan een jaarloot vol hunkerende knoppen
--
R
al schoon genoeg
was alles al
in scene gezet
Ik was mezelf al
eerder dan ik had
verwacht verwerkt
schoon genoeg
bleek alles in rep
en roer ronduit nep
met wat beloftes
en ook hoop valt
veel te redden
Ik was mezelf
al schoon genoeg
--
R
--
GrR
de aandacht werd verlegd
van sterk verbonden
door dit ogenblik
verstoord of beter nee
zoekt de aanleiding
tot afleiding het spel
om het spelen is zoek
vergeten mee te nemen
ligt de aandacht ergens
en wacht rustig
af
--
GrR
--
GrR
----
rip WB
--
GrR
--
GrR
--
GrR
ik wist vlakgom hielp eerder mee
of het zacht koolstof of vloeiend
zwart voor me verscheen ik kon
of ik wilde of niet het wissen tot
later bleek naar het me toe scheen
de indruk te bestaan dat in de vezels
diep ik sporen had na gelaten vreemd
onleesbaar zonder strijklicht ongemeen
mijn handschrift nieuw leven in blies
hoe ik ook gewist had kunnen weten
wissen leidt geduldig een eigen leven
op papier waarop ik stond uitgemeten
tussen de lijntjes blijven schrijven duldt
geen eigen wijs heden noch andere
tekenen van overleven die bij't oplossen
van inkt of wissen van potloodstrepen
niets bijdraagt aan het verdwijnen
zolang ik er zelf nog ben en voort leef
zoekend naar mijn eigen levensteken
dat op schrift gesteld de leugen
van mijn geheugen in taal verslaat
met me voordoen als een denkend
gedachtenlezend wezen is bewezen
--
GrR
met fel ten strijde trekken breken zij
de nachten op met striemen regen
in de koplampen van hun landarbeid
zo fraai tooit in deze leegte zwart
met abelen de contouren tekenend
waar ergens de dag ligt te loeren
op de vallend licht overigens
--
GrR
langzaam aan die last bezwijken
nog even de schappen kraken
van verlicht genot wanneer
de verzamelbundel wordt gelicht
prijkt ongemerkt een enkel vel
aan stof ontsnapt ter aarde vallend
dwarrelend gedicht dat gebukt ging
onder harde ruggen ingebonden zinnen
speels de klank weergeeft
die het bezingt ontsnapt een kreet
uit ademnood hoe de lucht weerklinkt gezongen in dit dalende wiegelied
niemand is meer op het droge
bij teveel onder de voet gelopen
vocht dat iedere kier en spleet vervult
van achterdocht dat rottig molmt
in tochtige bewoordingen
die overdag niets in mij ziet
en
bij niets inzien
door mij wordt bijgelicht
ontsteek ik niet maar
brand maar aan
in lichte laaien
van mijn bestaan
van kiezel waar het ruizend zong
in oorsprong tot donderend geraas
in ter aarde gaan van duivelse hoogten
tot diepten van het kabbelend paradijs
waar de eeuwigheid naar 't scheen
op lichtharpen door bladeren meespeelde
tot zij ontluisterend de poorten opent
van d'r baarmoeder naar de zee
daar'n delta treft in vaginaal geweld
verkrachtte zoete werkelijkheden
onder de voeten gelopen de hand
overspeelde kaalheid van 'n bestaan
dat aangeland in deze tegenwoordigheid
de schraalheid uitschreeuwt van de hel
die leeg gehaalde estruaria waar nee
doorklinkt in alle haarvaten van vergaan
in lichaamloos bewegen wat een leven
zonder kabaal haar vreemd verschijnen
na jaren her verdwenen blijft zij bestaan
herken haar in dat zweven
met lichtharpen bespelen
terwijl je brothers in arms hoort
evenals die eeuwige bazuinen
die eens moeten klinken toen
iedereen om haarheen uit
volle borst uitgezongen was
maar dat was
een kwart eeuw geleden
de draad weer opgepakt
bleek door 't oog gekropen
de onmogelijke kameel
een steekje losser weer
de gevonden naald uit-
stekend opgewassen
in de te hooi en gras
geworpen hoop een berg
door dalen heen bestaan-
s-recht op de beslechte weg
Zul je uitkijken wanneer opletten van pas is naar mij toe vergeten
wanneer ik er niet ben om je heen te bewegen
Zul je opmerkzaam zijn met gedachten bespelen als de werkelijkheid je
niet meer ziet staan
Zul je me vergeten zonder verweten omdat met ver weg het geten en
weten niets zeggen met wie ik was met zijn
Kun je vast -van me- houden in gedachten wanneer ik verdween uit een
verleden waar ikzelf nooit in verscheen
Ben ik dan bij je zonder het weten dat voelen onmogelijk ongenaakbaar
geen verschijning meer geeft
Wees dan tevreden met louter het voelen dat omzien verleden en
vooruitzien het voorzichtig naar voren toe beleeft
Het heldendom, daarnet weer
van genezen, herrees.
Een blonde scheet,
een memorabel taalwonder
naar scheen, beschreef een godswonder.
Hetgeen bewees; ook hier speelt
een aanslag op het leven de rol
in een strijdtoneel. Wie anders dan hij
met een keelkwaal overheerst zijn stem
in filmbeelden levend, achter een te grote bril.
Is de dood een breed uitgemeten genadeklap waar we mee moeten leren leven;
wetend dat de groten uit de vorige eeuw
ongeneeslijk zijn verdwenen. Ik tot mijn verbazing de ontdekking erop na,....
ik ben daarop voorbereid
denk aldoende van begin
een eind bevangen
van de railen het spoort soms
waar het indruk maakt
van voorgangers
over deze dubbeldikt
gebaande weg
~
het schommelend bewustzijn
komt tot rust met stuurbekrachtigen
hoe ver had het zo kunnen komen
met geen weg terug dan een remweg
van luttele meters waarin uitgedrukt
veel leven werd gemaakt die weg
is mijn gedachtegang naar het hiernamaals
ik raak daar steeds meer
bevangen van hoe die blik op oneindig
verteerd wordt in de ban van overwegen
~
dat niemand de meter bijhoudt
van de denktank
die voortraast langs zijn hectometers
terwijl de zuipschuit zijn bestemming uitrolt
bewijzerde beperkingen
op de snelheid die hij
over de kop behaalde
met de afgelezen toerenteller
er ontsprong een pasfotootje de dans
uit het draadloos mobiel verkeer
dat eindigde in een oproep
aan wat overgeleverden
er was een verkeersdrempel
overschreden
die werd vastgelegd
op videobeelden
onversneden taal in ongemanierde zinnen
vervuld in het herinneren verspeenden zij haakten af en maakten het
onthechten waar doe deelbaar ook in het geheel reisden zij onversaagd
gezamenlijk weer huiswaarts af
treft het soms in vallend blad
of andere glossy damesbladen
achter 't glas of ander formaat
scherm van intens verlangen
komt voort uit de ervaring
maanden zonder ademhalen
toch zij je niet beklemd
gevangen hield
't niet benauwend werd
van samenleven
blijkt telkens weer deze weg terug
al van de waarheid afgesneden
voor de drift die daar uit vloeit
toen de band verbrak en niets
restte dan met het pogen in 't paren
je geen gevangene wordt van liefde
het eindeloze staren werd god
opgeborgen in de dood
omdat schoonheid te menselijk leek
tot met ouder worden
toch herboren Hij
weer uit zn schulpje kroop
met ieder jaargetijde bloot legt
dat de natuur een lichaam heeft
maar te klein behuisd
was ook te benauwd
om een leven in te leiden is bekrompen zijn
het engste tijdsverblijf om mezelf in te zijn
'K heb mezelf de tijd gegeven
om door te komen in doden
van besloten zijn in mijn zijn
het verstreek gewoon met tijd
zat zonder meer mezelf te zijn
teveel te weinig te veel
overschot aan schaarste
nu ik morgen ben
de aarde haar loop heeft genomen
was ik uitgerekend vergeten
hoe wit gerijpt het gras klinkt
twee dagen was hier nog
een oogluikend tafereel
dat hiermee overeenstemde
voor het weer verdween
waar het recht niets mocht
maar iedereen kon vertieren
die terecht of niet
de schone schijn
van de zonnekoning
kon verduren versaagde geen
die stonk in plagen
van de duimdikke mascarade
tot op de proppen gekomen
een klein plastiek
van karikaturen het zwaar krijgen
te verduren als poppenspel
van japanse signatuur
de striphelden uit japan
maken het leven zuur
van een nazaat
van de zonnekoning
die op den duur
ten lange lesten
de lasten torst
van kwel
dat de franse lelie
niet naar lodewijks pijpen
maar wel dansen
voor het gele ras dat spot
goedkoop het leven zuur
maakt
van bejaarde wellustelingen
bleek de bladwesp nog zwart week
een slak gelijk had de mijnen aangelegd
waarop naar later scheen een plaag
was uitgebroken die de boom jaren later
veldde deze tijdbom de houtgeest
die in eeuwen zijn eigen jaarringen
tot de kern kon teruglezen
roerdomper wanneer ik gevlogen ben
zo'n zompig bedompte drassigheid
die verzwelgd in onzekerheden
terwijl juist het verleden
in de toekomst lag
bestaat dwaalt zielentogend
door het aards bestaan
toen de wereld was vergaan
in mensenogen bezien een weldaad
adembenemend schoon schip gemaakt
voor het herstelt natuurlijk
binnen verband dat zelfvoorzienend werelddeel
dobbert in de zee van ruimte
die het schiep toen in het geniep
het mensdomgenoeg uitstierf
Een witte verhelderende kern van hagel
voorspelde in een bliksemschicht
op afstand een waarheid
over de wind. Die harder om de buien heen
waait dan wanneer je er midden in zit.
Het loopt met een sisser op en af met een harde bal die op de maag
lag. Belandde vreemd genoeg te water en hoe bezopen ook; zonk af.
Een kroongetuige speelde liedjes af op het gehoor van de kostganger.
Teksten met een zondenval; een verknipte zeven klapper gaf op de twee
luisteraars na op een gros af.
Vooraf was wat met huid en haar verslonden. Dat vreemd genoeg aangenaam
werd bevonden door de disgenoten.
Een overwegend, maar overtuigend, natuurlijk verhaal in dit verhaal,
bezegelde de kracht van het papier waar in het allemaal besloten lag.
Van kaft tot kaft werd in detail de gang van zaken vastgelegd. Die
hier boven uitgelegd met bewondering voor de natuur der dingen is
weergegeven. De tijden kloppen niet zoals u ziet, maar opdat het
lekker loopt gaat men hier niet over.
niet veel wijzer
dan tikkend
de seconden
horten na elkaar
kruipen op
de glijdende schaal
de minuten beduidend
wijzer meer nog
maar kleiner
zijn de lompe uren
uit de onomwonden
verleden tijd het sleept
zich op gespanne voet
tussen duim en wijsvinger
door de tijd die langzaam
wijzer behaaglijk veilig
tegen zichzelf aanvrijt
dat liedje dat nooit is
opgeschreven doorzingt
de schrijfmachinist rattelde
schreef aangeschoten die
regels wat overdreven
op z'n typemachien
vingers op de loop van aanslagen
met de haan gekromd gespannen
er klonk een deuntje op de maat van 10
vervloog de droom die afgeschoten is
ik weet ook niet het waarom
dat licht breekt wat ik toch zie
de tak knakt waar beweging is
iets loskomt dat zo zeker was
ik weet ook niet toen hart omsloeg
dat kapseizen er toch toe doet
hoe de tijddoden daarin verdronken
watersnood nog overvloedig was
ik toch niet zie waar zwakte zit
dat niemand in ziet hoe verkrampt
het leven er niet toedoet in bestaan
met louter onafgebroken blijven vergaan
ze zijn op 33 uitgekomen
moeder aarde bracht
eindelijk leven voort
het leven werd grondig uitgeput
waarbij ze zelf werd uitgegraven
terwijl ze er lucht van kregen
hoe uitputtend leven kan zijn
hield de wereld haar adem in
de uitgeholde tijd die tikte
de handen levend begraven
die zich daaraan vuil maken
ik ben de waterman
vis in het water
haat harde grond
na waternood geboren
is geen zee me tehoog
zolang geen vaste grond
om te land te geraken
in nooit meer te zweven
ben ik als de dood
ik ben waterman af
als vissen geworpen
nooit meer zo straf
de stilte heeft oren
z'n stem dat ben ik
er luistert een oog
dat beweging inziet
hier loopt een draad
door niemand gezien
een eikel slaat op hol
door een zelfbedachte gaai
er wordt een bladerdek omgetoverd
terwijl de eekhoorns staartwiekend
door mager gras
het blote paard bezien
komt tochtig de nachtvorst
het winterkoninkje tegen
ze zijn verlegen van elkaar
door het roodborstje te snappen
je ziet hiervan esdoornvleugels vliegen
wat niet ongekend is voor dit jaar
blijkt uit de nadere kaalheid
eindeloos veel schrale zon
onder de vermolmde olmen
spelen kinderen van de nacht
in een heksenkring hun overspel
wie dit wint verliest de tijd uit het oog
er rijpt immers een windbuil
gedachtenloos over het water
de wintergasten zijn gearriveerd
op de vooroeverse landen
die gisteren zijn bedacht
maar nergens toedienden
tot onverwacht een golf spaak liep
en zn nek brak op de dijkvoet
iedereen werd aangegrepen
door de kruinen te bestijgen
met woelmuizen bestrijden
die alles op de schop namen
er werd gefluisterd
dat de oorkonden kwamen
die opgewassen zijn
tegen wassend water
zolang er niet beknibbeld wordt
gaat alles vredig verder winterslapen
de worm paart zich aan de aarde
een mol biedt onverhoopt grondverzet
wie weet
komt daar wel weer een nieuwe lente van.
in de slippen van haar
schemerzones bedwelmt
van duister verlangen sterft
een huis uit van verslonden
angstdromen in drommen
verstomde goudviskommen
van vertekent reigerperspectief
uit bezien doodsverlangen
niemand kan mij helpen bij meezitten
daar zit ook niemand mee
bij tegenwerken
werk ik tegen
omdat niemand mee wil werken
zit ik tegen werk niet met meezitten
met in die geest 't verhaal
dat ongekend waar
mn tweeledig
bestaansrecht geeft
zolang leeft in één boek
gebonden tussen de regels
door mijn ik in mij uitgeleend
lees ik en beleef twee
werelden in zn geheel
zoek maar vast
de vrijstaande boom
weet van alles
van de blinde muur
zie het maffe
malse gras en
weet de kamelen
staan al bij Marum
het is bijna te laat
je kunt niet meer terug
alleen maar hard
vooruit 't is zuiver
zelfmoord de trefkans
met honderd veertig
is de zachtste dood
voor zover niet teveel
schroot je in de weg
ligt van wie je te vlug
af zijn geweest
in deze puinhoop
waaruit je wanhoop
opdoemt als een vrij
gewaarde kentekenplaat
helaas is de onverbiddelijkheid
van zijn ik ben verplicht
in zijn en doe zo nu en dan
maar aan afwezig zijn
al is het maar om niet
te zijn teniet te zijn nietig zijn
zo bijna helemaal niets te zijn
gewoon maar eventjes niets
te zijn weggecijferd zijn
onontcijferbaar weg te zijn
geen getal kan tippen aan
mijn vreselijke niet zijn
geen rekening of tegenrekening
geen kengetal geen jaartal geen
burgerservicenummer geen
geldig of gedateerd of antigedateerd
bestand geen nul in iemands verstand
gewoon geen nul gewoonweg niets
weg gewoon uitdrukkingloos niets
dat is alles meer eventjes niet
ik zou zo graag meer niet
dan wel zijn
zo nu en dan eens
niet zijn en dan weer wel
zijn en dan weer niet wel
zijn om even er niet zijn
alleen
in je gedachten waar
was het daar
dan ook maar gebleven want
diep daar in verzonken bleek
meer nog een troon met kroontje
te huizen die god verbood
daar op te stijgen
je nam er zelf plaats
met hem verstoten
zijn schepping ging met hem
verbannen mee naar de maan
jij verbleef
alleen
vreemd genoeg
met velen achter en
maakte je eigen beestenboel
waar niemand in wenste te wonen
in dit herrezen paradijs
waarin natuurlijk alles was
bestreden was je op je plaats begerenswaardig mens
met het einde der tijden
vervloog alles op papier
waar je eerst zijn woorden
aan toevertrouwde stond nu
een testament in rots gehouwen
omdat het je enige houvast bleek
toen alles verstomde en
alleen
de zon nog restte om rondom
verschroeide aarde horensdol
met water speelde
dat dan eens dan weer
boterzacht verdampte
op plaatsen waar je eens
zelf woonde dan weer teveel water
aan de lippen dan weer ijskoud
jou in de steek omdat je vergeten was
dat er geen olifant tot mammoet
kon overleven die het verhaaltje uitblies
daarom waarde zijn geest weereens
over het water waar toch genoeg van is
alleen
wetende de smachtende afgrond
waarin alles te pletter valt
dat zich onuitputtelijk moe
van weten moe van zijn moe
gekrenkt verteerd van achterdocht
in de ondergrond het ravijn uitvreet
tot diep in een spelonk het wrakke lijf
zich uitstrekt in zijn ego zo gekwetst
door eigen toedoen het leven
voor wat het verbitterd rest
een kaal bestaan dat eenzaam is
verteerd in wrok waar eeuwen later
zelfs het skelet nog verkrampt
de haat uitzaait en uitstraalt
tot op het bot de wanden
van zijn haat volkrast
met onuitstaanbare levenstekens
die niemand om zich heen duldt
de tijd verstreek
tot glad vergeten
alles wees uit
dat wijzer worden
uit de mode was
daar had hij een punt mee
verder zat het hem tegen
't zwakste punt was
juist dat ene punt waar
hij zeer verlegen mee was
de vrouw die tezeer benauwd strak
maar ingeboezemd zonder inborst
de man in pak wat week wat later
bleek zijn zachte handen in manchet
beide uitgestoken leeg onzijdig
hun zitting plakt met groot gemak
aan de stoelgang maakt hun behoefte
gelijkvormig hoe zij verhoudt
tot de onthaarde man of gezamenlijk
zijn zij met zijn ontmande vrouw
geschoren voor elkaar
de beeldschermers in woorden daar
tot slot gekeerd
ziet zij de stok
die aan mn voet
haar doet aanslaan
Mijn huid is mijn huis
een ademende wand
muur van vertrouwen
Waarin ik leef geef ik
als onderpand
mezelf retour
De stof die mij omgeeft
dat ben ikzelf
nooit geweest
Aan mij kleeft niets
van deze waarschijnlijkheid
ik leef want
Niets van waarde
beschrijft mijn
werkelijkheid
mijn schuld geldt
m'n overwaarde geldt
m'n levensverzekering geldt
de natuur geldt
niets geldt alleen geld
tot groot genoegen van de macht
die zich de stuipen op 't lijf lacht
kneet ik je woorden
tot lichaam
in ons zinsverband
uiteen
gedreven inbegrepen spelen
tongen het gehemelte af
weer samen
gesteld
op de huid gezeten
na verluid van wat
hier wordt beschreven
weet niemand van ons
af
je kunt de tijdgeest leren ervaren
in die geest een slakkengang zien zitten
je kunt je verwonden aan de doorn
of verwonderen aan de rode wond
je kunt als je wilt de lente zien vliegen
in spreeuwen die de herfst zien vliegen
je kunt de hoop putten uit stront
omdat die vlieg z'n oorsprong erin vond
je kunt sterven van de kou om jou
terwijl de armen bedelen om houvast
je kunt je behoeden voor een grote ramp
maar kamp niet in kramp van de gevolgen
je kunt ademen halen wat je wilt
desnoods uit ademnood met grote mond
je kunt wat je wilt verzinnen met wie je wilt
maar wie wil jou wil laten geschieden
maar je kunt ook het wel zien zitten met zon
gewoon je ogen zo nu en dan naar jezelf toe
is er leven na't slachthuis
wie wil nadien nog leven
wie wil schrijven
wie wil lezen
wie wil dit mensenleven
later weten
kun je de reet van god nog slijten
in romanstijl of valt
er een musical
uit te werken
waar in anus mundi
bezongen uit 't ongerijmde
poëzie als bakermat
het kadaver
oorverdovend razend
vanuit het barak verlicht
de menselijke lampenkap
zijn as tot stof verdicht
om over te schrijven
wie dit alles weet
die is geweten
die wordt bezeten
vissersgaren strikt haar vlerken
vervlochten groet spint zeekraal
tot een uitgebloeide herfstaster
daarin verslikt in slijk gezwikt
sterft de stormvogel aangespoeld
geen gebrek geen gezicht
haar kunstgebit verdicht vezels
tot ingewanden onverteerbaar
haar eigen doodskist waaruit
de geest rot in verstorven wind
doe ik alles in de haast
'n schietgebed kom klaar
wakker in't donker terecht
alsof de wereld niet bestaat
waar ik te midden in sta
tot over mn nek blijkt achteraf
gewoon de nacht een onderdeel
van de goed gevatte slaap
een natte plek een stijve nek
wat meer ongemakkelijk ook gezegd
komt alles steeds weer hierop neer
dat op een matras waar uit gelegd
een droom bozer nog
ten kwader trouw
mijn leven schetst
alles schijnt op orde
zelfs de zon op dit moment
het oogt tevreden op 't beton
de tijddoden wordt haast
een gewoonte
wat
amechtig jagend een bijna
achterhaalde vraag
alles lijkt op orde
al was dat maar
waar
waarin u geen verschil
meer weet in belijningen
van de klok die niet wijst
u leest half negen en vreest
dat de verstreken tijd
niets meer is dan acht slaan
op het volgende getal
twee poten ontbreken
ter linkerzijde met rechts
daarvan de uitgesproken nul
die bijna volmaakt acht slaat
maar dan zonder tussenkomst
van de gespletenheid
die de waarachtigheid
gade slaat
een spanne tijd
afgemeten ruimte
zoals in de geest van
leven zonder kanttekenen
overleven met velen van velen
in de geest van
van verveelden van legen
van tijdgeesten van wanen
in de geest
vervloeiende gloed
in zwart wit verlicht
brandend gemoed
kern blank verhit
waarin veel pit zit
een twee in één
eenheid vereend
tot je van kleur verschiet
wetend of juist niet
hoe toch jaargetijden
door je vaten stromen
terwijl je van dromen
lommerrijk over je schaduw
heen gestapt gericht
geen gezicht meer
geeft als je bent
uitgeschreven licht
eeuwig vastgezet
Kiezel knaagde familair
hoorbaar op afstand
Toen het gevolg vertrok
droop het ook van regen
Neerslag bleek de weerslag
van dit ontstuimig maal
Waar een ieder zich
aan te buiten ging
Met schransen aan de dis genoot
ook overvloedig beschonken
Met klein gerief het feestvarken
dat zich zo wassen liet
En met de kater achterbleef
waarop zij besloten in een pack
Dit was niets en belet ons niet om
om te komen naar genenzijde
Waar tot ons gerief
geen boete doening
Ons met schuldenlast de oren
wast van dit galgenmaal
Voor na bestaanden ingerichtte
nasmaak van dit kruidenbitter
een aflopende schuldenlast
hij was gewoon te getrouw
geen pak van het hart
met wat bij hem te halen viel
viel hij af van zwaar gewicht
oplichter van goed of kwaadgeefs
tot geen vuiltje meer in de lucht
we waren in het begin
de stilte lag voor de hand
daarvan werd genoten
er was ook veel van nodig
iets raasde als een straaljager
terwijl de mussen floten steeg
een merel met dat deuntje op
je kon aflezen dat in de poriën iets
verkleefde dat verdacht veel leek
op avondschemer of ochtendgloren
met een slaapstand ertussen door
toen de brievenbus afging de hond
blafde een man voorlangs
liep en bleef alleen een luidspreker over
om de gedachten uit een te zetten
die nogal tekeer gingen
Was nog niet genezen van de afgehouwen borsten
het kind dat stak het wapentuig
het menselijk vlees toen amper twaalf
maanden later ik weer door de kleuren aangetrokken
werd van het ontspoorde leven
dat blijkbaar nooit meer op de rail werd gezet
een kerkhof als dierentuin
het uitgeleefde recreatiepark
een kerk die eindelijk open stond
met opgeblazen muren
nog wat geblameerde patriarchen
tentoongesteld als haveloze zaken
hun koninkrijk een koloniale blunder
net een uit de hand gelopen slachtpartij
waarin de wilde beesten feesten
in hun bijna opgedeelde thuisland
-----
Congo
niemand verzwijgt de smaak
van ongeschonden vlees
met een geheelde tong
ongerept blakend in anders mond
gebeten op de diepste zin
inbegrepen daarin zijn de handen
dan weer thuis op de huid die afgelezen
zweet van poëzie en het verlangen daarin
een lichaam dat onomwonden zwijgt
in geven beleeft zijdelings haar zin
een bevredigend geluid van naakt
haar lichaam in zijn gekrulde zinnen
geen woord teveel
gezegd of ook verzwegen
begrijp ik nu
waar wieken naar slaan
ze houden er niets aan over
dan energie
die weer verloren gaat
in lucht
een ademstoot
aan woorden
die ik er hier aan wijd
is vreemd genoeg van bladeren voorzien
't bladgroen ontbreekt tenzij stuk gelezen
wortelt nimmer dan gegrond in goede aarde
waar beklijven als een stamboom in staat
beschreven uit het goede hout gesneden
gaat nooit als boom verloren bij bosbranden
maar in vuurhaarden van zeer gemene aard
komt wonderbaarlijk weer herboren tot leven
uit grijs verleden door licht uitzendend oog
vanzelf sprekend geweten dat nooit boog
als hoge boom de felste winden bestreed
door eerst zeer belerend eeuwen te trotseren
lezers jaarringen later generatiewisselingen
te voorzien van voedsel dat nooit vergaat
door stofwisselen dat seizoenen zo eigen is
~
kloof die ongeneeslijk bewezen voor de bijl
ging met sneuvelen van ongeschreven vooroordelen
met gemak van deze regenachtige dagen
waarop een klemtoon van water vochtig lag
in druppels beschreven parelende damp
nog hopend op een nabloei in de herfst
van de herkenning die specerijen geven
in de vervreemde smaak op eten
dat de tong omgeeft met tegenspreken zoals
de mol op wormen jacht nooit de opgeworpen
hoop uitgeeft die priemend op de grond
toonbeeld is van verscholen leven
gegaan in dat
verlangen kwamen wij
samen dichter
aan dan wat
nauwsluitend
zich in ons
liet begaan
woordloos zijn
in metaforen voor
geen andere ogen
te horen met wie
wij zijn twee in een
samengestelden
werelddelen om
alleen onszelf zijn
passend heen
geheel
De mist trekt immers op, een melkbleke zon belooft wat vaag een mooie
dag, terwijl ondertussen de neerslag is bewezen. Vochtig van de regen
uit de vorige dag ontsnapt om in dit nieuwe leven vol bedrog elkaar
weer te gedogen.
De hoog bevlogen grutto uit zijn stiekem verscholen nest met bebroedde
eitjes van zijn soort. De vos met slinkse wegen aanhoudend op
roverstocht in schadalige bewoordingen. Tot slot de aangedane
heggenmusn nog schuchter welbelust, de macht weer over de vliegkunst
herwonnen na de streken van de vos.
Allen begegeven zich op pad om de zon een loer te draaien waaronder zo
behaaglijk toeven was, tot er donkere wolken opkomen uit het niets.
Het gevogelte van de aarde, de vissen in het water de dieren op het
land ja zij alleen weten dat dit lotgevallen zijn van een stelletje
vreemde vogels die elkaar toefluisteren hoe goed het is om te gedogen
dat bedrog een leventeken is.
Lauwersoog (de ochtend erna) |
Ouden dijk (de avond ervoor) |
Iemand had overdreven
wat rechte strepen getrokken
waarop wolkjes drijven
vanaf de horizon bezien.
Meeuwen wolken richting zee
maar zilvergrijs is dat wat moeilijk
uit te leggen zonder tegenlicht.
Ze zweven allemaal beschenen
ergens heen terwijl ik doelloos staar
in naamloos groen ouder
dan de voorbijgaande herinnering.
Bezie een boom die
nog tegen bladval aan is
kun je wel stellen.
Avondlicht waar ook sprake van is
wanneer het stil genoeg voorbij trekt
tot grijs gedicht een sluier mist.
Iemand viel tegen
niemand meer
in het bijzonder uit
over het uitstekend gras
waarover ik weer struikelde.
Ruimte zat om
in te nemen
alleen
mijn eigen ruimte
ben ik daarin wat
verdronken zoek geraakt.
er zijn nachtvogels
die geen kleur bekennen
in hun gezang verleidelijk licht
ongemerkte boompartijen
maken zich eenstemmig op
tot stemband van de bui
die ergens ontstaat
het verhaal van eeuwig ruisen
waar innig de beklemming
staat te lezen van
het ten prooi gevallen licht
dat geen onderkomen weet
in de vergeten schaduw
van de dood die heerst
in alles wat hier overleeft
de tol
die je betalen moest afgedrukt
in euri's uitgedrukt twee
vijfentwingtig een koopje
op een ZW afdrukje van niets
bewolkt beschadigd vergezicht