zaterdag 21 augustus 2010

Voor dove mansoren

Wie licht leeft dooft nooit

Met zwaar vertillen
ontstaat een breuk
de man die dat verkiest

verricht een zelfmoord
scheurt uit de liezen
en gaat dood

maar zij die hardhorend zijn
verwerven een toekomstbeeld
gehouwen uit het hardste soort

graniet geniet de voorkeur
waarmee de breuk tot barsten
de edelsteen het eeuwig leven

zand verstrooiend
de korrel in de ogen
van de helderziende is

Het kwartje viel

Floot hij gelaarsd en straalbezopen de kramen bij elkaar en
uitgekraamd viel hij de goegemeente aan

Vanuit zijn shopper klonk
gerattel van glaswerk
dat leeg te barsten was
gegaan en zat als hij geen
gehurkt uitgedronken
goedgemutst de wereld
ongeschoren uitwoonde
op de vierkante waar hij
zijn recht liet zegenvieren
met ongenaakbaar toegeknepen
oogleden de mensheid bestierde
die met fruit en kaas het schap
ontlastten tot zijn laatste oor
deel was geveld tot wasdom
in de plas zichzelf
zeiknat bekommerde

De man

Met zoveel antwoorden
was hij de vragen al kwijt

geen weetjes met feitjes
of waren gerijmd

hij sneed de waarheid
in reepjes van tijd

weet van vlees en bloed
van hemd en rok hij weet

wat de mensheid bezigt
van houdt of beter nog

benauwt hij de schepper
in taal vertrouwt

(Blackburn)

Op tijd op hol

Een scherts van verbazing
maakt in oogwenken stil
wat hangende de tijd
zichtbaar verging

staande
aan de zijlijnen hooguit
bewogen in heen en weer
lopend meebewegen

met waar na getrapt werd
zelf altijd buiten

spel en buiten schot
gebleven verwonderd
over het verwonden in
aanslepen van gesneu
velden er velen
het oordelen fel