woensdag 18 mei 2011

hEden

In de berm, een late namiddag

aan het einde van de week

langszij een gestrekt paradijs 
zit ik in godsscheppingsdrift 

te staren naar een maagdelijk dier 
dat veelpotig etend aan vers
 mals blad, 
zojuist ontloken, 

hoor ik het vredelievend knagen
zachtjes doorwerken op mijn geweten. 

De onschuld is hierin
geboren waar zojuist
een vlinder naar omhoog 
mij de weg wees hoe hemels 
in deze kleurenpracht de gulden roede 
dauw berijpt schuil bood 

aan dit pril levensteken dat 
zowaar voor mij, 
of voor de show, 
werd opgevoerd 

hoe penetrerend daar 
een legboor rank en lenig 
werd geplant
zich in haar lichaam drong, 

en ik doordrongen van deze euvele daad,   
bezag hoe alles weer in duigen lag 
met een ei dat zichtbaar in de rups 
ontpopte tot een  prachtig vliesvleugelig insect 

dat traag doorvoed de huid uitvrat 
en zo 
als mijn illusie hier 
vervloog de volmaakte zin
in leven al van nature slechts 
mij diende tot een parasitaire werkelijkheid 
die eeuwigheid met eindigheid verknoopt.