De adel zat in het bloed
beschonken diep doordrongen
dronken van het leed
stonken de gifgassen ruim
schoots op schootsafstand
maar kistjes hielden stand
ledig maar soepel leder
in woest woekerend vlees
de gezonden verdronken
in de gewonden en lijken
aangeschoten wild
de stilte na de oerklap
was oorverdovend
terwijl alles wegstierf
wat een grief had op de lever
een nobel deel luidde luidkeels
de noodklok