zaterdag 2 oktober 2010

Geruisloos wiekt

Daar de darmen aaneengeregen
nylondraad en welvaart raast
veelkleurig door haar strotten
hoofd nauwgezet fijnmazig

vissersgaren strikt haar vlerken
vervlochten groet spint zeekraal
tot een uitgebloeide herfstaster

daarin verslikt in slijk gezwikt
sterft de stormvogel aangespoeld
geen gebrek geen gezicht

haar kunstgebit verdicht vezels
tot ingewanden onverteerbaar
haar eigen doodskist waaruit
de geest rot in verstorven wind

Ter aarde

De zonbloemhoofden neigen ter aarde
in de aaneenrijging van daden rondom
het naderend uur vertikt het
met vorstschade voorspelbaar uit
het essenloof komt schierlings een zwerm
gedachten overvliegen bij vlagen mist
hij die rijpt in naaktbevroren nachten
aan de schenen van 't blote paard
op schralend gras verloren aar
terwijl hij zijn gedachten in midweeks
waken over haar laat gaan

Erecties

Wanneer ik niet kan slapen
kun je mij horen kraken
lig ik tollend in mijn nest

doe ik alles in de haast
'n schietgebed kom klaar
wakker in't donker terecht

alsof de wereld niet bestaat
waar ik te midden in sta
tot over mn nek blijkt achteraf

gewoon de nacht een onderdeel
van de goed gevatte slaap
een natte plek een stijve nek

wat meer ongemakkelijk ook gezegd
komt alles steeds weer hierop neer
dat op een matras waar uit gelegd

een droom bozer nog
ten kwader trouw
mijn leven schetst