dinsdag 14 augustus 2012

Het liep over (Joop over Tidde)

van de goede doelen, de goede bedoelingen, het goede doen.
Het zat er in gegoten, hij zat erin als gegoten alles was hem niet teveel
van het goede. Nooit te veel was het hem om te doen, het was tevelen
waar het hem om te doen was. De krant die was er vol van. Advertenties
lang was hij daarin ter nagedachtenis uitgemeten en uitgeschreven, het
hier andermaal werd zelfs geprezen om zijn ten hemelvaart wat op te hemelen.

Alles en iedereen had wel wat met Joop. Zo ten voeten was hij in het leven, bij
het leven in zijn goede doen van gemeenschapszinnen die hij trouw aan god,
de vrouw en nog zo wat kerkelijke aangelegenheden, het heden toen, nog slechts
verleden. En ach wat had hij toch geleden, een ieder die kende vergewiste zich
daarvan, daar aan. Mijn god, hoe goed is een mens toch in zijn goede doen

om zoveel en zo luidt het kerkhof in geprezen te worden. De klaagzangen
van gemis en god zijn ondoorgrondelijk daarin bewezen. Hoe toch het houden
van hier in behouden kan een mens verdragen? Maar ergens achteraf, een uithoekje
in de familiaire berichten stond ook wat temide Tidde, in het kleinste lettertiepje.

Hij was tweemaal de leeftijd van Joop, alleraardigst uitgeleefd om met luttele woorden
hem het land van louter licht in te preken. Joop was breed uitgemeten voor zijn tijd, maar
Tidde, ach Tidde hoe oud was jij al bijna vergeten? En zouden wij elkaar nog weten
te overleven voor we overleden zijn in ons geweten?