Eindelijk de straat waarin je gemaskerd staat,
een vriendelijke groet, een gebaar een vrouw in een portiek,
opvalt schaars gekleed. Ze lacht breed, haar
boezem knikt gewillig, terwijl ik in de lach schiet van een gebaar dat mij wel zint omdat de opgewektheid
tegen betaling is. Haar onderbroek is zwaar
gekant in alle openheid een fruitig gezicht,
met blosjes losjes gedrappeerde haardracht.
Ook haar vriendelijkheid verstreek met een luttel
handgebaar, toen ze begreep dat voorbijgangers gelijk, ik meer van
gevels hield dan het raam. Waarvoor zij was ingericht, vervuld van
twee
mannen die haar welwillend tegenspraken.
--