De mannen haatdragend gelaat met ruig behaard mandaat
de vrouwen ook in laten hun eerlijke borsten achterwege
de appendix van hun tweeledig kostuum verbleken tot ijsbergen
Spits is een ieder gebeten op het in oog springend leven
Dat ooit een lieve lust thans zedig zich zwijgen hult
Is te wijten aan de onzekere tijden met menigeen
Zich daar aan storend in gemeenschapszin verstijfd staand lid
Verliest de naakte waarheid haar onschuld in bedekte termen
Maar beent het vrouwelijk schoon vrolijk ontbloot
tot de indruk aan de schaamlippen opgetogen rond