Een kleine ruigte hoog verheven, een loopafstand naar boven.
De afgegraven kruin tot kreupelzone aan de waterkant.
Zicht op spelende mezen met de wolken daar boven loom.
Stroomt de storm op tilt over het perceel dat roestig verboden toegang
beschrijft, pal voor de regen. Maar plotsklaps fel uitgebeten opgelicht
wordt door de zon die schijnt te weten hoe je kunt ontsnappen
aan het grijs verleden.
De elzen verhalen, in dit verband, de wind, de stilte
goed gelegen uitkijkend op het vergulde gras.
Dat mag blijven wuiven in de winter. Een voedselvoorraad
voor de wintergasten die hongerig neerstreken.
En langzaam verbleekt onder de grijze deken
houtduiven op een vlucht samenscholende kramsvogels.