De zomer ruit haar windveren
hand in hand danst de dageraad
met het nachtgewaad
op het streepjesbehang
een getinte werkelijkheid
de vogels aan de waterkant
nippen kringen in hun gouden bad
dadelijk wordt het weer betoverd
tot een hemelsblauw gat
weergegeven als een smetteloze dag
de bladspiegel pleegt verraad
nu de schrijver deze eenzame pennenstreek verlaat met de hand
aan zichzelf te slaan
het nazomert nog wat
met het gemis
druilerig was meer
gepast op zo'n stralende dag
behoort niemand vaarwel
te zeggen al blijft ook een behouden vaart een zegening
onder het ganzengezang
dat in formatie zeer gepast
eerder afscheid nam.