zondag 22 juni 2014

Hoofdhuid

Ik schil, zo dun en kwetsbaar,
loer naar het filosofisch kwintet
gelijk een eikel m'n voorhuid af.
Ik was mezelf bevrijdt van mijn.
Maar machteloos ben ik op de rand,
een bron van ellende van m'n droom,
van het ravijn een afgrond nabij.
Zie dun zand tussen de vingers door,
mijn lichaam uiteen in stof terug.
Een netwerk waarin verstrikt ik stik.
Mijn bril beslaat al van succes
met consumeren van m'n drift.
Een nieuwe ruimte en een nieuw begin.
Spot ik mij, of drijft iemand de spot met mij?

Ik schreef een boek

Ik heb keelkanker en schreef een boek
mopperend strompel ik van woord naar zin

hunkerend naar roken wil ik dood
geef me over wat er komt en stoppen
maakt het minder leuk nu zit ik

op het verkeerde been gezet
schrijf alles op wat op
mijn leven geschreven

blijf ik leven van dag tot
dagboek wat mij nek zit
om m'n hals een luchtweg

is baanbrekend voor de geest
men leest hoe ik uitgerookt
wordt van kindsbeen af

schrijvend onder de grote pluim
van de wolken waarin ik was

alvorens me het mes op de keel
de tijd doordraaft en ik ben op.

Wolkenstraat

Ze dreef met mij
van avondklare
tot morgenstond
de spot met mij
in het schijnsel
van de heldere
zon verbleekte

haar hemellichaam
vervluchtigend regen
week ik doorweekt
van haar zijde
scheen zo licht-
geraakt bewogen

nu weerom het ontwaken
schoon naar het scheen
geweken zij haar wezen
van mijn zijde speels
in nevelen verdwenen