Door de ramen valt de avondschemer binnen
buiten gaat een vrouw aan mij voorbij
ik neem haar waar zonder te weten
wat haar bestemming is
of waar zij naar toe gaat
het is mij niet bekend een vraag
die ik ook nooit stel waar
het toe leidt dat de nacht invalt en zij
daarin ook deze plaats verlaat
het is nacht er is geen licht meer
waar in zij zich nog bevindt
is voor het oog alles weg
verdween ook de stilte
die zij verzweeg toen bleek
hoe licht ook zij verviel tot glas
dat uit mijn handen gleed
brak uit de venster ook het beeld
dat in een nabeeld op m'n netvlies bleef
er was die dag daarop geen zon
alom dreef door de wolken heen
verstrooid mijn een gezicht zo bleek
dat naar het scheen ook vocht
als streed het tegen het vergeten
verdund door regen zilt zacht
een spoor verdroogd zich wit aftekende
dit klein nachtelijk uur dat zonder schaduwen
klaarlicht duidde hoe zwart het was