De harde handen, op beton geplaatst, spelen nog het balspel over de gespelde zinnen.
Maar spreken niet meer tot de verbeelding, anders dan in licht beroerde woorden hier.
Het spreekt ook vanzelf in lege ruimte, nietszeggend te staan,
met rug aan rug op gespannen voet de tegels te betreden.
Hier valt het boek, daar staat het schap in het zwarte gat te schragen met de zwaarte kracht.
Daar heerst de stofluis uit het alfabet met een boekenwurm diep doorwrocht gedrukt te vleien in vergankelijkheid.
Nog hangt een liefdeel uit de hand te eten, opgevoerd door de onverschrokken smulpaap.
Valt een geur noch welsprekende door koorts bevangen oorschelp te beluisteren in het koor.
Er heerst een bezwangerende rust van handen op de tast die tussentijds handtastelijkheid uit het hoofd verliezen. Een berispte gedachte hunkert slechts vredig maar hongerend mager in kloppend hart van veilend weer dat na de lente opspeelt in afgerond zinspelen.