zondag 6 maart 2011

Woud mijn bomen

Licht geïrriteerd tintelt het door de bomen naar de bodem
Oogverblindend rood trekken de leden vertekenend beeld

Het scheelt niet veel maar dat behoeft ook niet zo te zijn
Maakt de werkelijkheid een kromme stilzwijgend één punt

Alles neigt voorover of buigt van de normaal af in een einder
In de aard schuilt doorlopend het gevaar van het bewortelen

Daartussen in zit geen verschil met blijvend verankeren
Of wat vaker het geval is in de eeuwigheid verstaan

Hier bij het verlaten nooit meer uitkomen wat ingesloten ligt
Bevangen geest dat in opgebost geweten zichzelf in bomen herleeft

Door de kronen hoog gestoken valt nog de bewoning op
Alvorens te ontstijgen aan dit beeld is het blikveld weer geruimd

De terugblik was eerder paarser nu vooruit een groener schijn
Zeker heden filtert alles van waarheid naar het eigen inzicht

Komt bedrogen uit de stijve geleding van het laatst gebroken
licht dat warm speelt op zijn gelaat terwijl de adem nevel

Uit de mond ontsnapt in een zucht van deze verlichting
Er zijn geen schaduwen meer die zich verdichten in die zin.