Licht geïrriteerd tintelt het door de bomen naar de bodem
Oogverblindend rood trekken de leden vertekenend beeld
Het scheelt niet veel maar dat behoeft ook niet zo te zijn
Maakt de werkelijkheid een kromme stilzwijgend één punt
Alles neigt voorover of buigt van de normaal af in een einder
In de aard schuilt doorlopend het gevaar van het bewortelen
Daartussen in zit geen verschil met blijvend verankeren
Of wat vaker het geval is in de eeuwigheid verstaan
Hier bij het verlaten nooit meer uitkomen wat ingesloten ligt
Bevangen geest dat in opgebost geweten zichzelf in bomen herleeft
Door de kronen hoog gestoken valt nog de bewoning op
Alvorens te ontstijgen aan dit beeld is het blikveld weer geruimd
De terugblik was eerder paarser nu vooruit een groener schijn
Zeker heden filtert alles van waarheid naar het eigen inzicht
Komt bedrogen uit de stijve geleding van het laatst gebroken
licht dat warm speelt op zijn gelaat terwijl de adem nevel
Uit de mond ontsnapt in een zucht van deze verlichting
Er zijn geen schaduwen meer die zich verdichten in die zin.