werd daar een hart verpand
tot kraakpand in de slotgracht
stinkend riool van leven
nachten braken open op de stenen
brughoofden zwaar beschonken
beneveld in de vroege schemer
van ontluisteren licht zwevend
door de sloppen en de stegen
bleef het stijgen tot diep blauw
de dageraad wist op doorgaande
doorweekte doordeweekse wegen
waar werkenden in verdronken zijn
dronken lichamen van fonteinen
naar omhoog steeds hoger leger
voller beter tot er niets meer viel
te beleven anders dan vergeten
hersendoodhoofdvlinder zat
op de laatste trede ladder
naar het hemelse smeken meer
dan vensters avondrood weergeven
in winterse taferelen van de stad
duisterstil omgeven van de leegte
waarin slaapdronken hart verzonk
droomden drommen mensen samen
komen in hun nachtelijk onderkomen
terwijl het liederlijkste lied vervliet
verliet ook de valse toongezette zanger
zijn eeuwigdurend toneel
met plankenkoortslippen
bestorven stedelingen gelijk
de drenkelingen en de enkelingen
van de verstorven tijd aan lager wal
ontrukt met stormschade opgelopen
hersenstam waaruit eens zoveel lover
nu slechts kroonluchters vol geknakt
en meer gebroken doorbrak de tak
neigend naar het licht daar boven
de laatste schimpschaduwspeler
op asgrauw doek bewegingloos
z'n roes uitslaap in het hierandermaals
dat nooit hoog opgeeft op veelbelovend
talent dat wegebt op een getijdenbeweging
jonge jongen toch met hoeveel liefde ook
omgeven en vergeven liep jij daar rond
tot iedere klinker daar in verdriet verstomd
----
je was een liedje door een ander geschreven
dat z'n eigen gang kon gaan tot het puike
puikje doofde in de asbak van de kroeg
je vroeg erom dat iedereen wat spelevaarde rond
de amstel in 't verkilde hart van de centrumzone
de verklakte kransslagader van de grachtengordel