als alle anderen
toen ik de dag had
afgebroken vielen
de bladeren van de bomen
verscheen aansluitend
de volle maan in een hallo
blauw overtrokken was de aarde
de ruiten in een witte waas
zagen daardoor niet
de nachtvorst komen
geheel beslagen ten ijs
een vliesdun verlangen
dat de spiegeling weerhield
stomverbaasd drongen geluiden
diep tot mij door in alle stilte
die ook aanbrak knapte hout
in lichte laaien van het vuur
dat iedereen doofde en
niemand geloofde het
verwarde hoofd
dat knikte aanstond
morgenrood en vroor
aan en bijzonder dood