vrijdag 8 april 2011

Kortzicht

Toen uitzicht nog één
randverschijnsel bleek
voor de minstdeelden
deden de welgestelden
het veel beter in hun
benepen hofsteden

Nu hangen de welbesteden
rond aan de randen
van het stedelijk gerief
te bungelen aan de koordjes
van hun beslissingsbevoegdheid
in droomkastelen en
nachtmerrie paleizen
van welvoegelijkheid
hun tijd uit te bijten
in vervelen en velen
van kapitale uitzichtloosheid
over de landelijkheid
van het ontmaagde land

De onmetelijkheid van geklets (bellenblazers op het eerste gezicht)

Wij zijn voortvluchtigen in dit tijdsgewricht van de lange adem
Schaduwen vallen achter elkaar uiteen in langgesterkte beelden
Nabeelden op het netvlies van middag beesten uit een angstaanjagend besef
Wij dwalen niet meer naast elkaar in hoopgeven maar schenken slechts het ik
Een alom toleisend schrikbewind van ego's langs de afgrond van ons zich
Niets tel meer zo van zelfsprekend alles rekent zichzelf alleen maar na
Een ieder is een klimaat vol onzekerheden in verwachten van de eindtijd
Die tikt geduldig en met regelmaat van de aanmatigende zekerheid op de poorten van bestaan
Om de val van alle bloedende verlangens te versmallen tot een laatste reepje zonlicht
Dat nog ontsnapt aan een ademtocht van geestverwanten die de tijdgeest vermenigvuldigen
In een carrousel van ronddolenden vergeldingsschieters uit een opgeklopt perspectief

De zelfoverschatters zijn aan het grafdelven geslagen in het witwassen
van de laatste uitgespoelde goudklompjes die zachtjes tikkend
op de harde ondergrond gelijke tred houden met de regendrup van de tegendruk
in het bedorven atmosferisch kamertje van uitgekookte gaarstovende doordrukkers en
valsmunters op het gezond verstand dat aan de tand des tijds plukt
gelijk een vals kunstgebit met rookranden bevuilend grimlachend vergezicht.