in het oog springt
gelijk een aan rozendoornen
opengehaalde dag
die dieprood nog
verzonken lag te wachten
in een ochtendbries
vanuit de nacht
er sprak een oorkonde
uit het gebeente
de wilgentenen kromden er tegen
dat het zo licht opspeelde
toen het brak
sprak de knot me aan
hoe of het stond zo afgekapt
in dit bestaan toch
zo vergankelijk rot
met lettergrepen
aan een gebonden
een mand werd
vol fruit geoogst
te luister neergezet