zondag 5 augustus 2012

Flinterdun

Er kabbelen blonde kruintjes langs de horizon.
De lijkbleke zon voorziet de schaduwen van enig licht.
Het lucht niet meer op, wat eerst klaarde, was hoog
genoeg opgelopen tot erger toe. Statig stampt de paardenhoef
hoogverheven de dijkkruin kaal.
De hond die in je huist staat al op scherp,
ruikt nergens meer aan dan onraad die hij aanblaft.
Het verdonkert in volle leegte, vanen zwijgen en grijzer.
Geel wordt groen grillig, blauw steeds grauwer,
het benauwd kruipt door het oog, niets verraad noch lichter bestaan.
Omvangrijk heerst in schichten oorverdovend en vernevelt.
Dan breekt het los zaait water in harde parelen
schermen in striemen dweilen over koren.
De hond gaat drukkend af, gromt je op
gehoorsafstand doodstil.

Lavende letteren

Er lopen tripsen op m'n scherm, zeker weten.
Ik kan het weten want deze Thysanoptera
heb ik zeer nauwgezet bestudeerd in het bewegen,
waar ik voor in sta. Het waren geen, hoe zal ik het zeggen,
dode letters, zoals vroeger op papier, nee
levend en zeer wel. Ze bewogen, ik was ontroerd,
vroeger altijd al als onweersbeesten,
zonder mij te steken. Nu wandelen ze
bij drukkend weer, met gerafelde vleugelranden
als levenstekens heen en weer. Het zijn geen
digibeesten. In die zin is er geen touw
aan vast te knopen; in het licht
van de evolutietheorie. Een ontwikkelingsfase
misschien? Ja, maar ondertussen valt de regen,
En iedere drup valt zeer uitvergrotend tegen.
Loepzuiver ontwaar ik wat uit 1 en niks is opgebouwd
naast de levende have van genen op het blote oog.
Ik heb ze maar dood gewreven, omdat ik verder wou lezen.
Ongemerkt dat ik in de verleden schrijf waar ik was gebleven,
was het tablet vol van vege tekens die zich vergeefs
het lijf niet redde van deze ongewisse dood.
Ik heb ondertussen wel een tripje geboekt,
weg van deze uitzuigers, tussen de regels door,
die uit al deze onzin door zijn voortgekomen.
Het betreft louter noodweer, daar ik ongedwongen
verder wens te lezen, waar zij zonder
wat thermiek niet uitgelezen bij mij kunnen komen.

Het zou zo anders kunnen zijn gaan

De nacht is naar de maan.
Gewoon terwijl de goudvissen,
in dat licht nog zwommen, is hij
(of was het haar in die zin dan is't zij)
ten onder gegaan. De waterlelie is
er opvallend genoeg helder bij
gebleven. Het moest zo zijn,
het kon niet anders, met door
dit oppervlakkig spiegelend plasje heen,
(iemand stond er in te wateren)
is alles naar de maan gegaan.
Het had de bliksem kunnen zijn,
maar ditmaal viel te bewijzen dat
het geruisloos ging. Gewoon
gesnatter in het water en alles,
echt alles was weer opgelost.
In die zin was het nacht, dus donker,
ooit haalde iemand die waterbodem
boven water en werd iedere dag zo
halverwege overdreven zwart.
Om af te geven werd bedacht
dat het aan de zon lag. Maar
die lachte alles weg met zeggen,
"wacht gewoon ver voorbij
middernacht dan zal ik me licht
daar nogeens over laten schijnen".
Die dag werd niets ontwaard
dat niet door het wolkendek heen
brak bleef gewoon daarachter steken.

Naar mijn geweten 4

  
 

Naar mijn geweten 3

 
Posted by Picasa