Zaterdag, een man roept van het balkon. In woorden die de taal ontsnapt zijn, is hij grootvader. Kleinkinderen zijn nu eenmaal dichterbij de grond. Zijn blik dwaalt, het leven lang, in lege vitrinekasten, aangekondigde kunstwerkjes in posters opgesteld. Blikwaardig zijn ze niet; de kinderen zien er doorheen zichzelf, hem niet. Vragen fris met prik. Daartoe is het hospitaal, een kliniek met automaten. Geschrokkem kijkt hij er op terug. Voetstappen inderdaad volgen hem de hele dag. Herinneringen vervagen, daarna sterft zelfs een kinderlach weg. Wie is er nu op zaterdag ziek? Verder niemand die hem ziet.
Hij droomt zich gisteren aan de muur van grijs genoegen van nog eens een bezoekuur aan de lopende band of een dag die het verdiende een dag erna te zijn.
Hij droomt zich gisteren aan de muur van grijs genoegen van nog eens een bezoekuur aan de lopende band of een dag die het verdiende een dag erna te zijn.