ik de verlaten vlees geworden verbeeltenis van leven
mijn huid pasklaar gemaakt om te genezen
zo viel te lezen hoe verheffend alles leek
na de bevrijding volgde haar herrezen lichaam
uit het geschrift ontraadselt vrouwelijk lijf
ik telde de leden geen ontbrak ze was in wezen
te talrijk om hier nog te verbeelden
met scheerschuim om de weg te effenen
van parelend geluk in de zevende hemel
na de zonnenbrandcremé met een factor teveel
om haar verhitte verbeelding glad te vergeten
het kwam er niet van hoe zeer zij ook exposeerde
maakte eenzaamheid haar deelgenoot
dat in die rede alleen was weggelegd
in haar poëtisch bestaan van zinnen
bondiger dan aangebonden stilte
vanwaar uit zij zweette tot handtastelijk
leven die haar tanden stukbeet op mijn gebeente
het scheelde dat het uitkwam bij haar schede
een bedwelmde zucht van ontluistering
ergens dieper dan haar verzwegen
moederbeeld dat bezwangerd haar
tot de orde riep van onverzadigbaar
verlangen dat geen man kon schenken
tenzij als dode letter beschreven.