dinsdag 7 juni 2016

Tegen het jankend geweten

De lucht schreeuwde harder dan mijn geweten
ik de verlaten vlees geworden verbeeltenis van leven
mijn huid pasklaar gemaakt om te genezen
zo viel te lezen hoe verheffend alles leek
na de bevrijding volgde haar herrezen lichaam
uit het geschrift ontraadselt vrouwelijk lijf
ik telde de leden geen ontbrak ze was in wezen
te talrijk om hier nog te verbeelden 
met scheerschuim om de weg te effenen
van parelend geluk in de zevende hemel
na de zonnenbrandcremé met een factor teveel
om haar verhitte verbeelding glad te vergeten
het kwam er niet van hoe zeer zij ook exposeerde 
maakte eenzaamheid haar deelgenoot 
dat in die rede alleen was weggelegd
in haar poëtisch bestaan van zinnen
bondiger dan aangebonden stilte
vanwaar uit zij zweette tot handtastelijk
leven die haar tanden stukbeet op mijn gebeente
het scheelde dat het uitkwam bij haar schede
een bedwelmde zucht van ontluistering
ergens dieper dan haar verzwegen 
moederbeeld dat bezwangerd haar
tot de orde riep van onverzadigbaar
verlangen dat geen man kon schenken 
tenzij als dode letter beschreven.

De zomerkoning

Nu ik hier zo naar de vijver staart
bebloed gelaat van aardbeitaart
waad ik mijn gedachten daar
oeverloos op kleine schaal

ik brak de snavel op het ei
de dop bleek harder dan mijn wil
het waarin ook tevens dit
gebroken hart verstilt

ach geur van lente wat bekruipt mij
hier ik het leven van de kikkers aanschouw
met zo velen en aan niemand trouw
wat bind mij dan in deze ongebonden staat
waar overtuigend ik mijn onschuld verhul

dat zo genaakbaar maar ontdaan
brok uit nijd noch spijt betoon
dan hier te treffen in het paradijs
een man met wil in overmoed
de liefde gonst hem uit het bloed

hij van zelfbeeld of bevestiging 
zich beroept op het lustig ding
dat bezeten of ook wil bezit
zich te goed wil doen aan mijn
dierbaarste bezit waarmee gezegd

ik leef beleef en overleef 
ter goedertrouw de snotterende 
snoodaard met berouw 

hier ik toch zo spiegelbeeldiger
aanschouw terwijl z'n scheve lach
mij door het vlees heen snee

als riet dat ik voor ruimer zicht
uit de oever trok daarmee verwond
de overspelige handdruk gaf
aan de man die buiten schot

vergevingsgezind zijn eigen wonden likt 
door barmhartig min die stil beziet
wat haar gehoor doorgronde uit zijn mond.