dinsdag 21 mei 2013

Prinsheerlijkheid

Er gaapten groene gaten sprakeloos mijn kant uit
er stak iets, dat zijn stekels, in mijn geweten
er bladerde pril loof en het regende toch

beluisterde met aandacht m'n echo die mij aansprak
roepende in deze rosé oase beluisterde ik

er een tred van eerder
waar schoorvoetend een vrouw nog



van de poëzie begaan
beroerd was in nu verstomde taal
van velen waar ik niet toe behoorde en 
vroeg me af hoe zij mij alleen verstond
dat centrum van het universum 
onder deze zonnewende




waar ik mijn regenschaduw betrad
waar druppels vocht van het blad
waar met mij alles afdroop wat ik uitriep

wiste hoegenaamd geluidloos ook haar gang
hier doorheen waar zij aan keerzijde te luister
had gestaan vanwege haar zin daarin de schoot
haar lover gedicht verstild had daar gelaten

Moord aardiger

Ieder slak draagt zorg voor onrust in 't gewas
ik trek eropuit bewapen me met scherp op snee
steek de draak en de maaginhoud zo groener
spuit het eruit ik kom ervoor terwijl de duif
in het hout al koerend klaar zit samen troepend
op de beschikbaarheid aan kool hoe wreed
verstoord ook de merelbede haar snavel
in het doorstoken weke van het vlees boort
dringt ook tot mij door dat ik ook stoffelijk
overschot ben voorwaar geen geringe daad
na zoveel aan de aarde te hebben geschonken
geregen aan mijn in neerslag daaraan verkregen
onuitgesproken taal van geleedpotigen