Ze is niet zo onschuldig als ze lijkt
schraapt de verzen van haar vege lijf
kuist haar taal met woorden door slijk
spint ragfijn weefsel speeksel gelijk
door alle poorten van genot is zij
verzot tot het vermaak van haar taal
de wereld is een doorschijnend bloesje
blosjes van pril lentelicht speelt
langs haar tepel naar het verhit gezicht
ze paart nog frank met vrij gevoel
van haarfijn van zichzelf te zijn
in vangen van de overvolle uren
in een luchtkasteel dat dadelijk weer
maar nu weer eventjes op haar gemak
alles van zich af schrijven over hossen
in vrijheid achterdranghekken van de tijd
die stijlen waar tussen verpletterend
een werkelijkheid van gemorste gulzigheid
ranzig vies tentoongespreid tussen haar
benen door aan de straat beklijft
het is even uit tot weer een schoonmaker
haar bevrijdt en zij opnieuw het vege lijf
prijsgeeft aan de poëzie die in haar raast.