Waar ik eens louter thuis hoorde klinkt nu steeds vaker
woest geraas. Ik maalde vroeger om nergens toen tijd
overal scheen, gelijkmatig uit de hand gevoerd op m'n gevoel.
Hoorde nog hoe 't verging toen de bodem werd weggeslagen.
De havenmond het gebit getrokken gapend nabij het ij
geschaad aanzicht speelde, pleziervaartuigelijk opgescheept.
Stomverbaasd hoe afgezet de staalstraat overging in doodlopend
gespui van het amstelland daar ten grondslag omgeven nijverder
in het ververs van oudzeer dat het zover geschopt heeft, ziendend
ogend op ronddolen van kinderogen steenslag verwijderd uit
opgeleukte gekrochten, slopen uit de sloppen daar mijn jeugd,
verworven verdorven rot en wezenloos verholen in m'n gedachten
en omliggende grachten rond. Ik vergewiste hoe afstandelijk dit
was. Ik was het eens waar ik niet hoorde.