vrijdag 13 mei 2011

Over zwaar water lopen (kroegtocht)

Toen de oeverloper de kantjes erbij afliep
stond het water ons al te bloemlezen met wat
allemaal aansprak aan de overzijde
het weerlichtte in de bijslaap
tijdens het nachtbraken

het ijs kraakte maar niemand zakte er door
gewoon straal bezopen waren de bitterlingen
bewortelend bezig in het afstromend water
het hield geen steek zo bij elkaar genomen

waterpest hield overtuigend aan die zomer
door woekeren in de openbare ruimte
was geen plaats voor twee gereserveerd.

Tikken tegen de tijd

Hij was mijn voorland, ik zijn nazaat. Samen
spande wij de kroon over een stamboom. Rijp
van vruchten, rijk van afdracht was hij
afvallig, ik bevallig vleselijk. We bestierde
een gezinsleven. Hij met gebeden, ik vervloekte hem
daarin, putte kracht uit laag staand water.
Ik spiegelde droogvallend mij daaraan.
Hij is heen gegaan waar ik bij stilstond,
een in steen uitgeslagen naam is wat ons restte.
Zo'n naam waar je geen kant mee uit kunt,
in de symbiose waarmee het zich voortplant,
is het gewoon een symbolisch voorteken.

-
R