Hij was mijn voorland, ik zijn nazaat. Samen
spande wij de kroon over een stamboom. Rijp
van vruchten, rijk van afdracht was hij
afvallig, ik bevallig vleselijk. We bestierde
een gezinsleven. Hij met gebeden, ik vervloekte hem
daarin, putte kracht uit laag staand water.
Ik spiegelde droogvallend mij daaraan.
Hij is heen gegaan waar ik bij stilstond,
een in steen uitgeslagen naam is wat ons restte.
Zo'n naam waar je geen kant mee uit kunt,
in de symbiose waarmee het zich voortplant,
is het gewoon een symbolisch voorteken.
-
R