Hij beklom de alpenweide
zag gras groener dan zijn zijn
bergen die uitstekend dienden
heinden verder en steeds verder
deinden om weer vrij te zijn
alleen maar omdat hij niet bij zichzelf kon blijven
een vlucht naar voren vliegen
vogels in zijn hoofd
tenen die hij steeds moest volgen
geen weg terug maar waar-
heen zijn handen hem ontboden
helend om een ander heen
alleen maar omdat hij zichzelf niet was
er lag een ongelukje besloten
in een oogwenk of daaromtrent
van alles dat hier werd genoten
bleef hem steeds het minste bij
alleen maar omdat hij niet bij zichzelf kon komen
de spiegel weer eens voorgelogen
vertrok hij zienderogen een grimas
van alles los nog minder zijn
zichzelf verloren steeds meer
onderweg de rust was zoek
alleen maar omdat hij niet bij zichzelf kon zijn
een klein geluk school
waar hij het niet kon vinden
een ongemakkelijk stukje niets
het betrapte ego en die dingen
waaruit hij telkens weer ontsnapt
een oorkonde van eigenwaarde
dunk in hoogmoed van de vrees
die bij bergbeklimmen voor gaat
met zwoegen langs de wegenkaart
alleen maar omdat hij niet bij zichzelf kon
pech onderweg telkens tegenkomen
terwijl de tuinstoel op een achterafje lacht
hoe schoon en onontdekt de eenvoud
die daar onomwonden uitrust vanbinnen
uit genoten met wat disgenoten zelden
weg of onderweg en altijd thuis in dingen
die van binnen zitten nooit meer vrijheid
buiten zichzelf zoekend altijd spiegelloos
van geldensdrift ontbloot
alleen maar omdat hij niet bij zichzelf was
een verbrande kruin als kroon getuige
op zijn hoofd omdat hij niemand
of niets ontziend meer nodig heeft
om te geloven dan alleen jezelf zijn
hiervoor genoeg is om te zijn
zelfs de weg is niet meer nodig
omdat die afslag nooit genomen is
alleen maar omdat hij zichzelf weer was
(er lag geen weg meer voor zijn voeten,
anders dan die hij terloops zelf voorzag)