Het landschap strompelt
langzaam aan hem voorbij
een kroonluchter in es licht op
de spreeuwen vliegen uit
het uitgebeten riet bleek zilvergrijs
meer uitgevreten ligt de horizon
naakt voldaan bij te komen
van een schanddaad
die een ieder ontgaat
het neigt wat schots
maar is gewoon
polderland nooit scheef
eender eindig tot oneindig
houdt het midden tussen slaper
maar baant zich toch weg
ergens bij een coupure
steekt het hoe opgelucht
maar uitgekeken uitgestrekt
haar boezem zwaar ademend
het zicht daar uit ontneemt
de lust tot het waterkeren
waar wad en weide overgaan