zoals je ziet voor één habbekrats
bij de restanten van het antiquariaat
de achterflap heeft daar zo een mening
over. Zoveel heeft hij daarvoor
vuil gemaakt om nog zo'n verband
na zijn dood bestaansrecht te geven.
Hoe ongehoord! Ook hoe hij
geen vers bezingt uit eigen potlood
ontstegen tot flintertje grafiet.
Dat ook niet de kaken van de malende mond
doorstaan, met speeksel aangelengd.
Om uitgesproken hier ontleed en uitgebeend
in deze tijd van tegenstand en ander geleend
gedachtegoed in een te vallen met het boek.
Dat kaartenhuis aan stroven
welk rijp orakelend om eenzaamheid neerdwaalt
op menig blikveld dat is blijven overleven.
Want mocht god bestaan, dan heeft hij dit geweten:
De nadorst gelest aan iets zo plompverloren als gedicht.
(Kom rij's op z'n canonnetje nu hij 's verschenen)