wanneer het tegen de stijve kust brak
van het IJsselmeer nu vloeit
uit de sluis hier opgestuwd
blauwer schijnt terwijl in
tegenlicht de damp nog lucht
verzadigd in het gewis
aan de loop die ik ooit nam
daar in mijn herinnerhard bestaan
hoe het basalt ook zachter tooide
in hetzelfde licht dat schijnt
het is het onstuimig bubbelen van de doorgestoken slak
die doodgemoedereerd weer verder vrat aan het gewas
of het vertrapte huis waaruit het lijf mijn spitskool spuit