De augustusbomen pril in dit licht
groen geschubt zij aan zij in het zicht
verdwaalt de weg naar nergens
afgebogen in rood baksteen gezet
de lucht beeft nog zinderend na
in oplossend blaffende dorpjes
zeilt het diep wat zilvergrijs
middenhoudend tussen halm en wal
ploffen de kwetsen gedwee tussen
kinderkopjes verveeld uiteen
stuiterend spelen de keien mee
hoogzomerkoeien uitgemolken vee
hoorngeschal over zwartwitdenkers
zijn wij of weiden zij daar over uit