De nacht fluistert zachtjes in je oor
geeft ongehoord bomen namen
draagt straatlantaarns voor laat
het aangebonden aan haar en
onverlet de schaduwzijde tonen
waar't omdraait verschijnen
koplampen regen trommelt
ongedurig op vuilnisbakken
om de hoek gaat zij ermee
vandoor in koor schikken
de kraaien zich in't gehoor
op z'n retour ze gaat ervoor
klinkers glimmen meesterlijk
in het weerspiegelend oog
het is geweten zo beslagen
daar zijn ruitenwissers voor
geldwissel teveel getrokken
tekent het verdoofd gelaat
portier slaat toe op alleen
verkleed straatbeeld zijn
was voor de kost gegaan
een schamel lichaam in
een te mager bestaan
een bijster banden spoor
voor wat verloren werd
is alles opgemaakt daar
wat ooit is zoek geraakt
zo licht in het hoofd speelt
hier het welluidend akkoord
rood de onbewaakte overweg