woensdag 2 januari 2013

Twee oude mensen

Kwam ze tegen naast elkaar gezeten de bank 
keek op het kerkhof uit ze woonden daar recht 
tegenover er stonden toen ook nog bomen
ze staken stoer af in schijnbaar eeuwig leven 

de dag daarop waren ze door ziekte geveld 



althans dat stelde ik mij ervan voor
het waren bijna samen gestelde woorden
die bomen de bejaarden de begraafplaats

alles groeide samen verbonden in gezang
van enig gevogelte doorgaans kauw maar
soms een kraai of ekster het klonk gewoon
alsof al die dingen bij elkaar hoorden

toen de kettingzagen mij verstoorde wist ik zeker
hier wordt een band gebroken die niet bestond
omdat zij het niet zo ondervonden zoals ik
gisteren werd een man ter aarde besteld

Gods wil wat gekanker en een leeftijd
vormde zwartwit wel een band voor huilende mensen
niemand had verwacht dat de vrouw overleefde
ze zat starend naar de niet gekapte bomen

mijn verbeelding haalde het niet bij wat ik zag
een rolator voor het geval dat met nu twee
oude dames en een verhaal apart
over hun mannen die er niet meer waren

de een lag in het graf achter de bomen
de ander was ontsnapt zo ik begreep
kreeg hij de kleren en was gevlogen
voor iemand in zag dat je dat kan doen

waar geen haan naar kraaide zolang
je maar wordt doodgezwegen
ik keek naar de dames en sprak
ik geloof dat ik het snap ze lachten

hun kunststof tanden gemeenlijk bloot
daar zal het danwel niet aan liggen
maar verder verstomde alles door de wind
die ik nu nog hoor in de bomen daar bij

het kerkhof fluisterend dat ze nog bestaan
al zijn het nog slechts ogenblikken
die ik ternauwernood in samenhang zag
of het nu kraaien kauwen of eksters waren.

Verboden plaatsen

Geen plaats op aarde,
maar één plek

waar

het wel plaats vindt

Een leeg gehaalde ruimte
uitgeleefd tot op 't beton

mijn bovenkamer is onbewoonbaar
verklaard verboden toegang

waar ik door mijn oog heen
binnen dring door dring mezelf op

opdring in de echo die er doorklinkt
klink door op holle wanden
dring door de nagalm heen

daar

ben ik nu van doordrongen
drong ik daar maar tot door

voor zover ik de rust daarin gevonden had
dreef ik blad op drift in stroomversnelling 
rond koel helder waar ook bodem zacht
vertroebelend slijk mijn voet in woelde
bleef ik opgelucht tussen openslaande
tijdvensters door hier op de tocht mijn intrek 
was een optrek van diepe inhalerend rookgordijn 
van verstuivend water benevelend beschreef
van nerf tot nerf mijn onbeschreven blad 
tot het verdrinken toe de inkt vervloeide 
die m'n huid eens tooide in door handen
getatoeëerd weefsel in mijn geest.