dinsdag 26 juni 2012

De man voor noodgevallen

Hij was voor een nood gevallen lot genoot, dat leed geen twijfel.
In alle gevallen, in ieder geval, beschikbaar, voor het geval.
Hij was dan ook een voor nood gevallen figuur.
Nu wil het geval dat zijn hoofd het nood geval niet koos,
maar erger nog het zelf liet rusten in noodlotsschoot.
Om de dood niet benauwd dat hem het trof hoe
gaarne ook hij het verkoos.
Hij was altijd achter de hand voor het geval
dat iemand uit pure nood geen raad meer wist en
op hem terug kon vallen, gewoon een noodgeval
waartoe hij zich beschikbaar bood. Zijn lotgeval
was dan ook een struikelblok waarop hij zijn hoofd
perslot geval verloor in het verweer wat hij daar bood.

De haagprekers

Vanuit hun bedekte termen
slaan ze klare taal

in metaforen klinken hol
hun woordenwissels ingeruild
in koor te beuken tegen mn oor

gangen die ik in het doolhof slaak
een onverhoedde kreet maakt mij
gewag van de hoog bevlogen
stemgeluidde onomwonden monden
wier zich liplezend te verstaan te geven
hoe schoon gebedsgenezen

in de rozengaard zoetertroost
in doornenkroon gevooist

mij bevrijdt tot ik in wellustheden
nader tot de schepping kom
van het onvolprezen lispellend
oplepelen van hemels vreugdevuur
mij aan de scheen gelegd

mijn pijnlijke hartstreek uit stilgetroost
het oog op de valreep van de tuin der lusten
verlies op maagdelijk kruidenbed aldaar
gevleid mij zeer beminnen laat
tot droom verwekte werkelijkheid

R

Vroeger zomer

De kersen zijn weer uitgekauwd en
liggen te pitten op het gazon.
Het regent, als vanouds weer klachten,
niemand schijnt zich te verweren.
De dagen staan er vroeger bij op
en maken telkens vanavond lichter.
Het scheelt dat dubbel kijken meer op levert
met hoe vergeten veelal erbij staat.
Er heerst vrede met veel vreten
in het verschiet zo opgedist uit aardse zaken.
Het overschot geniet in weldaad dat
zo nu en dan versmaad de grond verlaat.
Noch de overvloed of tegenspoed
van weerberichten maakt nieuwe vergezichten.
Er zijn dagen volgeschreven vergeten
gedichten die langzaamaan tot wasdom komen.
Ongenaakbaarheid is een onverbiddelijke
zedenpreek uit zovelen velen van de paringsdrift.
De voortplanting heeft in springzaad al veel
vuurwerk opgegeven dat nu jongbroed ertoe doet.
Het maakt de wereld naturel dat ook kieken uitgeroeid
van't nest vlieden in nalatenschap van de halve dop.
Uit het niets spreekt leven aan over respect wat eetbaar
weer ten gronde wordt gericht in oververgankelijk heden.
Er wordt iets al ten dode opgeschreven wars
van onverkwikkelijkheden over het ontstaansrecht.
Zo laat nog toch nog groen de keerzijde van maagdenpalm
in vrouwenmantel getooid een dauwdroppel leed verluchten.
Het waren immer kinderen uit de vergeethoek voor't
gekomen nageslacht verspreid in het waterlot beschikt.
In es vergeeld de balsempeppel trager weer in krimpen
naar de winter die al naar de knoppen riekt.
Terwijl de bloeiwijzen al in beraad zijn aangeplant voor overleg.
Hoe te overleveren, hoe te leven, hoe toch komt dat weer
tot zijn recht van spreken volgend voorjaar weer
laakbaar weer om, om te worden opgedist voor het overleven.