Ik demonteer de wereld schap voor stap sloop ik
wat tussen muren kleeft vreest zelf het boek het bladeren
mijn daden zijn niet gering noch in te zien van dromen
waar uit vogels vliegen de tijd in die geen spijt vindt in tikken
maar leeggehaald verstrijkt tot stofluizen op mijn hoofd
ik krap nog eenmaal en nies de lucht uit welke uitvlucht
is het alles uit het verticaal verband in te zien
ondertussen is geschat dat de waarde daalt
van de leefstijl die uit de bloem bestoven breekt
een lege vruchtbeginsel bodem is bedomd
verstikkend dicht verlept de vrucht daarin
de kiem uit zaad geïsoleerd berust daarin
daarin bestaat het ontfutseld zelfbeeld
te kneden aan mijn identiteit tot alles
in vuilniszakken past ik dematerialiseer
steeds meer is verworden steeds vaker ontwerp
ik mezelf tot weinig meer dat in minder past
de rozen worden eerst droog boeket al voor
ze tot stof vergaan het dun vitrage aan de muur
pleegt verraad aan jaren stilstaan dwalend
op excursie lees ik zorgvuldig de naden uit
pluis nog even na in het bestaan dat lang
naar vrouwentongen staarde waarachter
waarachtig het mooie weefsel mij aansprak
nu ik nog zo naar me voeten staar kromme
de tenen van nature zich in aards vergaan
dat oplichtend pad versluierend struikelend
voetstoots tot een aanname maakt dat minutieus
microscopisch nietig toch tot de demontage
van deze gedemineraliseerde globe op drift.