zaterdag 9 juni 2012

De man in het groen

dringt dieper in zijn wereldbeeld door
waadt door het gewas als water om de vis
speelt hij in bruin getooid met hoge hoed
in toverslag zijn gelaarsde gang om tot een draf
waarin verzwolgen hij geabsorbeerd in de obsessie
de vogels gade slaat die op de wieken heen
bewogen voor zijn ogen vluchten terwijl zijn
omgeving in hem opgaat tot een schimmenspel
nog slechts verraden door het beweeglijk riet
oplost opdat niemand inziet hoe hij verdrinkt
in de weerwil van z'n trage tred die hij inzet
in het oplossend vermogen van zijn kijkglas
wat hij als geen ander doorziet.


De wetenschapper en het gedicht

Zijn voedingsbodem is in de petrischaal beland
hij, het had ook haar kunnen zijn, maar nu even hij
staart zich suf op de agar-agar het reine medium
waar in zijn bron was het pepton
zo kansrijk kon gedijen wat hem de inspiratie ga
zo las hij enige waarden af wat sterk vergroot
zo glansrijk deelbaar leven voor zijn woordenschat
zo welgemeend en welbespraakt de onderworpen taal
zo ieder metafoor wel in de kiem de smetvrees had
zo hij die binoculair hier voor zich zag
ontspon het tere spinsel in zijn geest
een ruimtelijke bouw van zijn enzym
dat afbreuk deed aan de poëzie
maar hem de assimilatie liet
tussen de exactheid van zijn hyper geconditioneerd brein
met nergens aan toe te schrijven succes van zijn prionen
genaamd naar smetvrees uit het ongewone materiaal
dat dood verklaard zijn gekke hersenschimmen leven laat
staat nu gedicht zowaar met Latijn verweven wezenloos
Zijne hoogbegaafde zekerheid te lezen als geschrift
bijna te weten hoe geschift hervouwing van de taal
de ongevoeligheid heeft van het afgeschreven gen
uit zijn zenuwinzinking bevrijdt tot de scrapie in de medemens