Ik lig nogweleens op m'n rug
opgehemeld te kijken naar geluk
zie verrukt een gapende vraag
voor mij zich gaan ontsluiten
(een droom die openbaarde)
denk mijn god hier ook kom ik
vandaan en graaf me rap
naar binnen in het aller prilste
zo heilig hoog mij aangeboden
zelfs mijn handen grijpen aan
alles in mij stijgt onderwijl zij
daar boven mij bewierookte
lichamelijkheid van fraaie plooien
gladstrijkende vervolmaking
van vleselijkheid zo schoon
tentoonspreid haar hemelpoort
voor mijn oog uitdijend gebeente
van wereldse spijze die ik hier
tot iedere prijs tot mij neme kan