zondag 17 maart 2013

De aanwakkerende dag

Na het verplaatsen schik ik m'n verschoten geweten
zoveel zwart wit en toch vergeten of verbleekt verleden
helder negatief zozeer onbegrepen antidateerde beelden
inkleuren is met de schrik om het hart dat dit vermag
hoeveel toch weinig zich nog door elkaar gehaald
rangschikt in verkeerde plaats gemaakte schaamte
blijk ook ik uitgebeten zelfs met wat ik was vergeten
alles ligt wel vast maar niets is meer zo zeker
nu de plaats weer is verlegd naar heden
is tijd het meest gevreesde onberekenbare verleden

Andersom

Ze zit er naast
hij staat erbij samen
mondharmonica

naast winkelwagentje
iemand geeft wat in en uit
adempauze blijkt een rust

hij verward haar
zij met haar rug
tegen de muur
waarop staat
wie gaat tekeer

iemand schreeuwt trekt
vreemd vergeefs van leer
dat deze dag niets oplevert
voor een enkeltje heen
en de terugreis weer.

Ontwerp

Maak mij niet tot wie ik ben
maar daag uit tot meer
icoon van het verval
voor mij traag rot

zachte weemoed
geurend mals
voed en woeker
mij houdt niets

meer bij elkaar
maar maak mij niet
maar maak mij koud
ik ben al niet veel meer

De lente gaat onberijmd weer zingen

Alles bot dadelijk uiteen
in woekerend loof menigeen
broedend op het verlangen
alles weer rap te vervangen
dat toe is aan een vroege dood
niets blijven aan het bindend ijs
dat door de dooi de zooi in grijs
van regengordijnen heen de zon
de ruimte gebiedende lichtbron
zo verlicht zo opgelicht weer verricht
dat in de luwte van de kilte aangericht
nu wederopstand biedt in het verzet
het komt ervan het komt eraan het
is de zomer in het gezicht dat hier
straks dor en droog't snakkend dier
te versterven In een winter honger
van inkerig toch wederom jonger
inteert tot een klein maar groen verlangen
zichzelf daarinboven toch weer te verhangen