Alles bot dadelijk uiteen
in woekerend loof menigeen
broedend op het verlangen
alles weer rap te vervangen
dat toe is aan een vroege dood
niets blijven aan het bindend ijs
dat door de dooi de zooi in grijs
van regengordijnen heen de zon
de ruimte gebiedende lichtbron
zo verlicht zo opgelicht weer verricht
dat in de luwte van de kilte aangericht
nu wederopstand biedt in het verzet
het komt ervan het komt eraan het
is de zomer in het gezicht dat hier
straks dor en droog't snakkend dier
te versterven In een winter honger
van inkerig toch wederom jonger
inteert tot een klein maar groen verlangen
zichzelf daarinboven toch weer te verhangen