De mestvaalt een beestenboel
waar in de kilte warmte behaaglijk
walmt als weltevreden wolkjes
in verder niet te verdragen stank
voor dank uit het verleden
rust hier ferm uitgereden
louter stront als deken
tegen de fel omstreden
nachtvorst die de zomerkoning
naar de kroon stiet of liever
nog het leven liet toen
dooi en verderf hem
naar de keel greep
om en nabij
de zonnewende
die hier de keerzijde
weergeeft