daar achter weer een dal
de berg verheft diept
de berg het dal uit
voor zijn aanzicht
verzinkt in een gedachte
van een vrouw.
dat lichaamloos gezicht
verzonnen in een gedicht
van grote hoogte
tot diepte punt
schiep het landschap
krom van welven weelderig
begeren meanders van stromend tij
tot vergezicht in het verlangen
uitgesleten naar het glooiend gelaat
dat in de schemer hoogverheven
haar schaduw voor zich uitwerpt
in versteend aflaatglijdend maagdelijk
ijswit en onbezonnen
grijzend naar
haargrenzen neigt
--