was binnenstebuiten nu gekeerd
het weke zachte lenige lijf
was van binnenuit bezeerd
maar niettemin het zelfbeeld
dat in geen oog van buitenaf
nog hem geleek die eerder
schutter naar de wereld keek
nogthans droomde hij zichzelf
begerenswaardig naar het scheen
een bejaarde geest in jeugdig kleed
ach hoe breed hij ook de lust bedreef
de tepelhof kloofde als een speen
hij tandloos en verveeld
het lid opwreef dat naar het scheen
geen stijver deel dan z'n ledematen
was en zacht en slap zo week
gelijk de jongen die in hem troonde
hem uit hoonde dat het kind
al zolang dood geen deel meer is
van dit ouder vel over been
gelooid hem de das om deed.