Ik zit eerbiedig,
naar het oosten gericht,
geknield voor het watercloset en
laat de wereld aan mij,
gelijk de reiziger het landschap,
voorbij gaan.
De dromen die ik, uitgeslapen verkwanseld heb op het bed met doorgestoken stalen veren,
laat ik rusten
in de korte nachtelijke uren
die ik, verloren, daarop
heb door gebracht.
Wee mij nu ik mezelf herinner
op deze afgelegen plekken
waar ik vlees was,
zachter dan de aarde.