vrijdag 23 maart 2012

De liefde

Ik las een blad waarop een luis stond afgedrukt.
Er droop wat mierzoet vocht dat zwarter nu
de aard bezoedeld waarop ik me bevond.

Honingdauw, dat uit de hemel valt, zo welgevallig
gemorst wordt uit een groen lichaampje, is dat gewoon
de liefde die mij tooit. Ik bewonderwaardig dit kleinood,
en daar graast een lieveheersbeestje de kudde af.

Terloops wordt zo de luizenplaag vermoord.
Het hemels vocht, wat menig autorijder hel
en verdoemenis laat vloeken, wordt door het beest
van onze lieve heer bevrijdt van zijn plaaggeest.
Opdat hij gerechtertrouw godsschepping verder
kan vergassen met zijn glanzend automobiel.

De debiel, daar even verderop, geniet nog na.
Hij beziet in andere taal de luis in het scheppingsverhaal.
Het stond ook immers afgebeeld, dat scheelt.
Niet zomaar schoon maagdelijk in een kuuroordblad.
Neen, gezaghebbend in de happinez, en hij bezag,
hoe natuurlijk ook de natuur van fruitig jong blazoen
de meisjes daarin prijken met hun verjongingscreme.

De honingdauw die menig huid getaand verlangen laat
zich zo begerig te ontplooien tot een perzikhuid.
Al was het maar omdat juist daarop de luizenplaag
de ware aard toont van de liefde in de ontstolen vrucht.
Het smetteloze vlees dat druipend uit de huid laat zien
hoe ziek ook alles louter liefde is, tot bedervenstoe.