Winter, een opstand zonder ruggengraat
met een luttele boom die daarop staat.
Een ansichtkaart, een afgegraven dijklichaam
waar geen zeewering meer voor gaat.
Het leeg gehaalde land litekende de overkant
in een diep doorgroeft gelaat. De man die daar
voor gaat is onveranderd maar aan de haal.
Een braam die oude wonden openhaalt
trekt zichtbaar vertoornd zich daar niets van aan.
Het is een zondagsbos, halfuurs gaan
voor op de rustdagen. Het is aaneengeregen
met schaapjes daar om heen.
Het vreemde is de ijskelder, die, oud verlaten,
echt afgekoeld de diepte raakt van wat tussen
de bomen doodleuk blijft staan.