voorspelbaar nog in het zomerkleed
pronkend dor de winter door
vers uitgebroede doornenkroon
toch lovend uit vergetelheid
beprijsde vers verwenste lof
het kapitaal geblunder komt
met plankenkoorts tot leven
Geworden wie wij zijn,
door de zon gelauwerd
groen beschenen loof.
Kleurden wij kortstondig
brons verguld van ons.
Ooit luidruchtig stormen
doorstonden en zingend
ritselden in de zwoele bries.
Nu vogels zien vervliegen
die, naar de kroon gestoken,
het verlies van lommer laat
sluimeren in warme humus
van verloren tijd.
Maar ook de molm in ons hart,
dat nestgelegenheden biedt.