dinsdag 6 november 2012

Ze slaapt

Dat kan je haar niet kwalijk nemen.
Al wakkert de winter nergens aan
bladeren haar gedachten door.
Opgestroopt stekelhuidig feit. Gelaat
ontplooid, ademt ontspannen in
en uit haar borst. Op en neer
gaande weg was zij ten dode op-
geschreven weer ontwaakt. Te
jong voor dit leven opgerold een
prille lente looit nu haar gezicht.

Er hing iets in de lucht

Dat niet vast te leggen is bid steevast op de brake gronden
zwenkt het oog nog over de velden hangt het aan de buizerd
welk één licht bewogen tijd vervliegt hier in het blikveld
zo zeker leven is om toch te slagen is geslagen worden
de halsbrekende toer in duikvlucht genoten in het gewas
het najaar wordt afgesloten in de klauwen beet genomen
nagelvast spat bloed uit de aderen worden ingewanden
uitwassen uitgeplozen op de zacht harige vacht verscheurt 
op bot snavelscherper gericht spreekt hard onverbiddelijk
overrompelend is het geestdodend oog ontsnapt uit leven.