donderdag 24 september 2015

Nu je niet meer thuis kunt komen

alles achter je ligt te slapen rustig ademend gras
dauw berijpt dor haarijs uit kernhout schimmelt
je dooit gewoon in ochrendzon onder mijn handen
weg een pluim bij't spreken die ijlings vervliegt
woord voor woord je naam weerkaatst in echo's
sterf je weg of is dit slechts een doodlopende weg
waaruit niets meer weerkeert dat hier is geweest

De vervreemdganger

Ik ben de ramp die aan uw tolerantiegrenzen verschijnt
uw bestaanzekerheid verbleekt terwijl uw vruchtwater
doorbreekt verdrink ik m'n kind in de barensnood
die aan uw kusten ons een verschijningsvorm geeft

ik ben dat randverschijnsel dat bloedrood uw stranden kleurt
het stukje ondergoed dat aan uw scheermesdraadje geregen is
dat vleesrestje in uw gebit dat stierlijk vervelend uw mondhoek
vertrekt tot grimas op uw gezicht met mijn aanzien van het gelaat
wat mij aanstaart alsof ik de vervreemdeling ben die u niet ziet

ontsterven

nu het leven een lastdier schijnt
onnoemelijk zwaar te dragen
alles gebukt gaat onder vragen
nietsontziend het einde nadert
met alles verder achter laten
rest de opgewektheid van 't kind
dat eindelijk zijn weg weer vindt

Kun stst ukje

Er hangt een schreeuw in de ruimte
bevangen tussen muren en behang
van niet aflatend verlangen hoe toch
de stilte daar van afhangt met zwijgen
over al hetgeen en al dan niet

Een hand opleggen

Laat de kinderen tot mij komen
met een hand op het kruis
gods zegen gaat gepaard
met de liefde die hij bedrijft
hoe de herder zijn schaapjes
hoedt daar lijdt geen twijfel