maandag 2 mei 2011

Voor zover*



 Voor zover*

Stil, aan de waterkant, 't eeuwig staren,
zit hij daar van horen zeggen vreemd.
De sterren als kroos zien zitten is
een kunst die Hij alleen verstaat,
om te vervreemden op een gebroken steen.

O, als hij eens niet zo wit uitgebeten werd
in het spiegelen naar zichzelf zoals Hij
zichzelf alleen maar ziet, in hoe het stof
zich aan Hem verkleefd waarmee hij zijn kans

zo schoon verkeken heeft verbeurt;
zich wentelend in miljarden jaren 
verheven turen naar dierenriemen, hoog.

In het ver verschiet zijn voeten
wadend in het water dat Hij ervaren heeft:
Hoe eeuwig overspoelen in gips gezet
Zijn vergankelijkheid aantast in het verweken.

-
*boeddha

(hoe Hem de oneindigheid vergaat onderwijl overal in het hiernumaals staart.)

Op dat hij smeedde

De man die nauwelijks nog bloesem blaast
na een zeer bewogen leven heeft weer iets
naar zijn hand gezet
met het heter kneden
werd het vormvast
uitgewerkt razend vurig
onstuimig heet in zijn
overwegend luchtig nemen
van de sporen die hij trok
verwoestend bij het smeden
van stormram tot briesje lam
geslagen scheppingsdrang

Nooit staakt de beweging

Het is de lucht, het licht het leven dat beweegt.
Nooit komt tot bedaren dat hier de oorsprong kent.
Weet van stilstaan onophoudelijk de tijd te weerstaan.
Zelfs in rust vloeit traag het water van de kust.

Komt het droogvallen over als struikelen voor de zon.
Breekt het tij nog in het geloof van opgegeven slikken.
Spoelt de zee onverschrokken neerwaarts weer.

Strijkt de wind lichtspelend over water.
Zilt de smaak schuurt platen schoon
tot eilanden van hoop.