zaterdag 11 juni 2016

Veestapelgek vleesras




























Wij kunnen er niet meer om heen;
zijn grazend zwartwit bontvee 
in een wei. Roepend bijvoorkeur 
boe tegen elkaar. Maar wanneer
 het schrikdraadpuntje bij ons paaltje 
komt laten wij ons, 
zwartwit als we zijn, 
uitmelken door de baas 
alleen. Die, boers genoeg, 
geenszins kleurenblind schijnt
te zijn.

Een handvest

van door de wol geverfd
wordt het kogelvrij gemaakt
geen brandgaten te bekennen
alles dichtgeritst een keurslijf
waterdicht tegen zachte regen
blazoen maar schoner haast
minder stoffig dan het lijkt
de goede inborst past t net
gegoten voor het smetteloos
zijn als welhaast van vreemde
smetten vrij een boezemvriend
de bustehouder voor de vrouw
voor kuiser te luister houden 
van de man die het handvest past
een pennenstreek verwijdert 
van wat nauwer sluit om het lijf
is op het lijf geschreven 
levensteken zuiverend
tot op de ruggengraat
gerecht tot vreemde haat
voor alles dat vreemd staat
een staat om in te verkeren. 

Genezins

En god sprak
hoe bestaat het
mijn bestaansrecht 
mij ontnomen
ben ik ik niet
noch geweest
of ooit geworden
een niet bestaan
mij aangericht
hoe zeer besta ik
niet

In de wolken mensen

Schapen grazen grazen grazen
het gras scheidt water van het land
op de dijken grazen schapen
het water reikt de zee het slijk
zilte zilver schijnen dauwberijpt
de dijken hoger dan schapenwolken
neigt het hemelsblauw verschijnen
voor mensenkinderen die kijken
door de ogen van de dijken
waar vissen door naar binnen
stromen stuwt het water alles op
mensen schijnen een tijdverschijnsel
blijvend voor een momentje eeuwig zijn
grazende schapen wolken rond.